ECLI:NL:CRVB:2024:2191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
23/3044 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening Wmo-2015 voor gesloten buitenwagen

Op 6 november 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een gesloten buitenwagen (Canta) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college had de aanvraag op 28 mei 2021 afgewezen, en dit besluit werd na bezwaar op 31 december 2021 gehandhaafd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het college zich heeft mogen baseren op de adviezen van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB), die concludeerden dat er geen medische noodzaak was voor een gesloten buitenwagen. Appellante had aangevoerd dat zij door medische en functionele beperkingen afhankelijk was van een gesloten buitenwagen, maar de Raad oordeelde dat er geen medische contra-indicatie was voor reizen in de buitenlucht. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Hierdoor komt het hoger beroep van appellante niet in aanmerking voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3044 WMO15-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2023, 22/741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 6 november 2024
Zitting heeft: D. Hardonk-Prins, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: E.P.J.M. Claerhoudt
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 november 2024. Namens appellante is verschenen mr. B.C.F. Kramer, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.D. Mensing van Charante.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij besluit van 28 mei 2021 heeft het college de aanvraag van appellante voor een gesloten buitenwagen (Canta) op grond van de Wet maatschappelijke voorziening 2015 afgewezen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 december 2021 (bestreden besluit). Daarbij heeft het college verwezen naar adviezen van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) van 9 mei 2021 en 19 november 2021. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het medisch onderzoek is gebleken dat er voor appellante geen noodzaak voor een gesloten buitenwagen bestaat. Zij kan gebruik maken van minder vergaande en beschikbare vervoersvoorzieningen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe – kort gezegd en voor zover hier van belang – overwogen dat het college zich heeft mogen baseren op de zorgvuldig tot stand gekomen adviezen van het IAB, waarin is geconcludeerd dat er voor appellante geen medische contra-indicatie is voor contact met de buitenlucht en daarmee geen noodzaak voor uitsluitend gebruik van gesloten vervoer.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Volgens appellante is zij – voor zover hier van belang – op grond van medische en functionele beperkingen aangewezen op een gesloten buitenwagen. Uit de medische stukken volgt volgens appellante dat er een medische contra-indicatie is voor reizen in de buitenlucht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De te beoordelen periode is in dit geval de periode van 29 april 2021 tot en met 31 december 2021, oftewel de periode van de aanvraag tot en met het bestreden besluit.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in grote lijnen een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De Raad volgt de rechtbank in het oordeel dat het college het bestreden besluit heeft mogen baseren op de adviezen van het IAB. De Raad is niet gebleken dat uit medische stukken volgt dat er in de hier te beoordelen periode een medische contraindicatie is voor reizen in de buitenlucht en dat het openbaar vervoer, collectief vervoer en/of andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld een scootmobiel) en een vervoerskostenvergoeding op medische gronden niet in aanmerking komen. Aan appellante is een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel verstrekt. Hiertegen is appellante niet in beroep gekomen.
4.3.
Gelet hierop behoeft wat appellante verder heeft aangevoerd geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt (getekend) D. Hardonk-Prins