ECLI:NL:CRVB:2024:2149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
23/2106 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag voor zelfstandig ondernemer met verblijf in Hongarije

In deze zaak staat de vraag centraal of een zelfstandig ondernemer die afwisselend in Nederland en Hongarije verblijft recht heeft op kinderbijslag uit Nederland. De betrokkene, die een timmerbedrijf heeft, heeft kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen terwijl hij tijdelijk in Hongarije verbleef. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag beoordeeld en kinderbijslag geweigerd voor bepaalde maanden, met de redenering dat de betrokkene geen ingezetene van Nederland is en alleen recht heeft op kinderbijslag in de maanden dat hij daadwerkelijk in Nederland werkte.

De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van de Svb vernietigd, met de conclusie dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is op basis van de werkzaamheden als zelfstandige. De Svb ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de betrokkene ook in de maanden dat hij in Hongarije verbleef recht had op kinderbijslag, omdat hij als zelfstandig ondernemer verzekerd bleef voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).

De Raad benadrukte dat de wetgeving van de werkstaat, in dit geval Nederland, van toepassing blijft zolang de betrokkene zijn bedrijf niet heeft beëindigd. De Svb had niet kunnen aantonen dat de betrokkene geen recht had op kinderbijslag in de maanden dat hij in Hongarije verbleef. De uitspraak bevestigt dat de aanspraak van de betrokkene op kinderbijslag voor zijn kinderen voorrang heeft boven de aanspraak van zijn echtgenote op Hongaarse gezinsbijslag.

Uitspraak

23/2106 AKW
Datum uitspraak: 14 november 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2023, 21/3649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of een zelfstandig ondernemer die afwisselend in Nederland en bij zijn gezin in Hongarije verblijft, recht heeft op kinderbijslag uit Nederland. Betrokkene werkt als zelfstandige in Nederland. In geschil is of hij ook op het moment dat hij tijdelijk zonder opdracht zit moet worden beschouwd als iemand die werkzaamheden verricht anders dan in loondienst in de zin van Vo 883/2004. De Raad overweegt dat Vo 883/2004 het aan de wetgeving van de werkstaat overlaat om te bepalen wat onder werkzaamheden anders dan in loondienst moet worden verstaan. Omdat betrokkene werkzaamheden verricht binnen de uitoefening van een bedrijf is volgens de Nederlandse socialezekerheidswetgeving ook tussen opdrachten door sprake van werkzaamheden anders dan in loondienst. Dat betekent dat in de hele periode in geding de wetgeving van de werkstaat (Nederland) van toepassing is en Nederland met voorrang bevoegd is kinderbijslag uit te keren.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024. Namens de Svb zijn verschenen mr. P. Stahl-de Bruin en mr. G.E. Eind. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft sinds 2005 een eigen timmerbedrijf. Het bedrijf staat in Nederland ingeschreven als eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel. Betrokkene voert enkel opdrachten uit in Nederland.
1.2.
Op [datum] 2020 is betrokkene gehuwd. Zijn echtgenote is een Hongaars staatsburger en woont in Hongarije. Samen hebben zij een zoon, [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2019. De echtgenote heeft uit een eerdere relatie een ouder kind, [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum kind 2] 2017. Zij is gestopt met werken na de geboorte van [naam kind 2] . Betrokkene verblijft afwisselend in Nederland en bij zijn gezin in Hongarije.
1.3.
Op 2 oktober 2019 heeft betrokkene kinderbijslag aangevraagd voor [naam kind 2] en [naam kind 1] . De Svb heeft het recht op kinderbijslag beoordeeld met ingang van 1 juli 2018. Met het besluit van 12 augustus 2020 (primaire besluit 1) is kinderbijslag geweigerd van juli 2018 tot en met april 2019, van september tot en met november 2019, over januari 2020 en vanaf april 2020. Over de andere maanden is wel kinderbijslag toegekend: van mei tot en met augustus 2019, over oktober en december 2019 en over februari en maart 2020. De Svb heeft daartoe overwogen dat betrokkene recht heeft op kinderbijslag in de maanden dat hij in Nederland daadwerkelijk arbeid verricht. Omdat hij geen ingezetene is van Nederland heeft hij volgens de Svb in de overige maanden geen recht op kinderbijslag.
1.4.
Op 14 augustus 2020 heeft het Hongaarse orgaan laten weten dat in Hongarije recht bestaat op kinderbijslag voor [naam kind 2] maar dat Nederland het bevoegde orgaan is voor [naam kind 1] . Met een besluit van 12 februari 2021 (primaire besluit 2) is de Svb deels teruggekomen van het eerdere primaire besluit. Er is voor [naam kind 1] alsnog kinderbijslag toegekend over september en november 2019 en vanaf 1 juli 2020. Dit besluit is gehandhaafd met de beslissing op bezwaar van 27 mei 2021 (het bestreden besluit). De Svb heeft daarbij overwogen dat betrokkene niet in Nederland woont omdat het centrum van zijn belangen zich in Hongarije bevindt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en beide primaire besluiten herroepen. De rechtbank komt tot het oordeel dat betrokkene aanspraak heeft op kinderbijslag voor beide kinderen ( [naam kind 2] vanaf 1 juli 2018, [naam kind 1] vanaf 1 juli 2019) tot en met maart 2021. In die periode is de Nederlandse wetgeving van toepassing op grond van de werkzaamheden als zelfstandige. Betrokkene doet per jaar aangifte voor de belasting en betaalt belasting over het hele jaar. Om die reden is Nederland het gehele jaar als werkland het aangewezen land en bestaat gedurende het gehele jaar recht op kinderbijslag voor beide kinderen. Verder overweegt de rechtbank dat artikel 59 van de Vo 987/2009 [1] niet als grondslag kan dienen voor de vaststelling van het recht per maand. Deze bepaling zegt alleen iets over de aanpassing van aanspraken.
Het standpunt van de Svb
3. De Svb is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat de Svb daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het recht op kinderbijslag heeft vernietigd. De Raad doet dan aan de hand van wat de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Welke wetgeving is van toepassing?
4.3.
Tussen partijen is in geschil of betrokkene alleen in de maanden waarin hij feitelijk in Nederland werkte verzekerd was voor de AKW, [2] of ook in de maanden waarin die werkzaamheden werden onderbroken en hij bij zijn gezin in Hongarije verbleef. De Svb stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse wetgeving alleen van toepassing was in de tijdvakken waarin betrokkene daadwerkelijk aan het werk was in Nederland. Betrokkene vindt dat hij ook in de maanden waarin hij in Hongarije verbleef verzekerd was voor de AKW. Hij stelt zich op het standpunt dat hij steeds in Nederland is blijven wonen. Bovendien bleef zijn bedrijf bestaan.
4.4.
De Raad is van oordeel dat betrokkene ook in de maanden waarin hij in Hongarije verbleef en niet feitelijk werkte, aan de Nederlandse wetgeving onderworpen is gebleven en verzekerd was voor de AKW. De Raad baseert dit op het volgende.
4.4.1.
Nu betrokkene in de periode in geding afwisselend in Nederland en in Hongarije verbleef, moet aan de hand van de aanwijsregels in Vo 883/2004 [3] worden bepaald welke wetgeving van toepassing was. Op grond van de gedingstukken en wat op de zitting is besproken, stelt de Raad vast dat betrokkene vrijwel uitsluitend in Nederland arbeid heeft verricht. Als hoofdregel geldt dat degene die werkzaamheden verricht (in of anders dan in loondienst) onder de wetgeving valt van de lidstaat van de werkzaamheden. [4] Als geen wetgeving op grond van werkzaamheden kan worden aangewezen, moet in de situatie van betrokkene worden teruggevallen op de restbepaling van artikel 11, derde lid, onderdeel e, van Vo 883/2004. Dan is de socialezekerheidswetgeving van toepassing van de lidstaat waar betrokkene woont.
4.4.2.
Volgens de definitie in artikel 1 van Vo 883/2004 moet voor de toepassing van Vo 883/2004 onder werkzaamheden anders dan in loondienst worden verstaan: werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd volgens de wetgeving van de werkstaat of de staat waar die situaties zich voordoen. Dat betekent dat gekeken moet worden naar de definitie in de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. In Beleidsregel SB2121 van de Svb is vermeld dat de vraag of sprake is van werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst in de zin van artikel 1 van Vo 883/2004 wordt beoordeeld aan de hand van de WW. [5]
“De SVB beoordeelt of sprake is van werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst aan de hand van de Werkloosheidswet. Werkzaamheden die leiden tot verplichte verzekering of de mogelijkheid van vrijwillige verzekering ingevolge die wet, worden aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. Dit betekent dat de persoon die niet verplicht verzekerd is voor de Werkloosheidswet en zich daarvoor evenmin vrijwillig kan verzekeren, wordt aangemerkt als werkzaam anders dan in loondienst.”
De Raad onderschrijft in beginsel deze uitleg van artikel 1, aanhef en onderdeel a en b, van Vo 883/2004.
4.4.3.
Met deze uitleg is evenwel nog niet de vraag beantwoord of en wanneer onderbrekingen van de werkzaamheden van een zelfstandige leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een toestand van werkzaam zijn anders dan in loondienst in de zin van artikel 1 van Vo 883/2004. De Svb heeft zich in op het standpunt gesteld dat bepalend is of de werkzaamheden daadwerkelijk worden verricht. Omdat betrokkene heeft gesteld alleen in Nederland te werken en niet ook in Hongarije is volgens de Svb in de periode van verblijf in Hongarije de Hongaarse wetgeving aangewezen. Hierover wordt het volgende overwogen.
4.4.4.
Verzekerd voor de WW is de werknemer; de persoon die in dienstbetrekking staat. [6] Een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van de WW niet als werknemer wordt beschouwd. [7] Dat betekent dat iemand die eenmaal begint te werken als zelfstandig ondernemer voor de WW de hoedanigheid van werknemer voor die gewerkte uren verliest. De persoon wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt volgens de WW de hoedanigheid van werknemer pas bij de volledige beëindiging van die werkzaamheden. [8] Niet in geschil is dat betrokkene zijn werkzaamheden als zelfstandige ten tijde in geding niet volledig had beëindigd.
4.4.5.
Dat de kwalificatie als zelfstandige niet beperkt wordt tot de tijdvakken waarin daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht volgt ook uit de verwijzing naar de Wet IB 2001 [9] in verschillende nationale bepalingen. Een overeenkomst tot aanneming van werk wordt op grond van artikel 4 van de WW beschouwd als dienstbetrekking. Dat geldt echter niet als betrokkene als zelfstandig ondernemer winst uit onderneming geniet volgens de Wet IB 2001. Verder is op grond van artikel 9 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in de Wet IB 2001, mits hij in Nederland arbeid verricht voor die onderneming. Op grond van de Wet IB 2001 verliest iemand niet steeds zijn status als zelfstandig ondernemer in maanden waarin geen daadwerkelijke werkzaamheden worden verricht.
4.4.6.
Voor betrokkene betekent dit het volgende. Betrokkene is vanaf 2005 de hoedanigheid van werknemer kwijtgeraakt omdat hij werkzaam is in zijn eigen bedrijf. Het timmerbedrijf is, zoals gezegd, niet beëindigd in de periode in geding. Het voeren van een eigen bedrijf waarin winst uit onderneming wordt genoten moet, zoals blijkt uit het voorgaande, volgens de Nederlandse socialezekerheidswetgeving beschouwd worden als het uitoefenen van werkzaamheden anders dan in loondienst, ook in periodes waarin betrokkene niet daadwerkelijk heeft gewerkt. Terecht heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat gedurende de tijdvakken in geding op betrokkene de Nederlandse wetgeving van toepassing was op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder a, van Vo 883/2004.
4.4.7.
De grond van de Svb, dat de Nederlandse wetgeving alleen van toepassing is in de tijdvakken waarin betrokkene daadwerkelijk aan het werk is in Nederland, slaagt dus niet.
De aanspraak van betrokkene gaat vóór de aanspraak van de echtgenote
4.5.1.
Uit 4.4.1 tot en met 4.4.7 blijkt dat betrokkene (ook) over de periodes waarin hij in Hongarije verbleef, aanspraak had op kinderbijslag voor [naam kind 2] en [naam kind 1] . Zijn echtgenote had over die periodes aanspraak op Hongaarse gezinsbijslag omdat zij in Hongarije woonde. Voor een dergelijke situatie is in artikel 68 van Vo 883/2004 geregeld dat de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, voorgaan op rechten op grond van de woonplaats.
4.5.2.
Het recht op kinderbijslag van betrokkene heeft dus voorrang op het recht van de echtgenote. Of betrokkene in de periode in geding in Nederland of in Hongarije woonde, is onder die omstandigheden niet meer van belang. De Raad zal dit dan ook in het midden laten.
Biedt de toepassingsverordening een grondslag voor het bestreden besluit?
4.6.1.
De Svb heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 59 van de Vo 987/2009 geen grondslag biedt voor de maandelijkse vaststelling van het recht op kinderbijslag. De Svb hanteert op grond van deze bepaling beleid dat Nederlandse kinderbijslag wordt betaald met ingang van de maand die volgt op de maand waarin de betaling uit een andere lidstaat stopt. Daardoor kunnen de betalingen van kinderbijslag afwijken van de kwartaalsystematiek van de AKW. Ten onrechte heeft de rechtbank daarbij verwezen naar de tekst van artikel 59 van Vo 883/2004.
4.6.2.
Als de toepasselijke wetgeving wijzigt en/of een andere lidstaat bevoegd is gezinsuitkeringen toe te kennen gaat het orgaan van de lidstaat dat de betalingen overneemt betalen vanaf de datum dat dat de oorspronkelijke lidstaat ophoudt te betalen. Het orgaan van de lidstaat dat op het moment van de wijziging de bijslag betaalt blijft dit doen tot het einde van de maand waarin de wijziging plaatsvindt. De wijziging vindt dus steeds per eerste dag van de maand plaats. Dit is geregeld in artikel 59 van Vo 987/2009. In zoverre heeft de Svb gelijk.
4.6.3.
De Svb heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan de tekst van artikel 59 van Vo 883/2004 in plaats van aan artikel 59 van de Vo 987/2009. In zoverre slaagt het hoger beroep. Dit leidt echter niet tot het door de Svb gewenste resultaat. Artikel 59 van Vo 987/2009 beschrijft wat moet gebeuren als de toepasselijke wetgeving wijzigt en/of een andere lidstaat bevoegd wordt gezinsuitkeringen toe te kennen. Het geeft daarmee niet zelf een grondslag voor die wijziging. Welke wetgeving van toepassing is vloeit voort uit titel II van Vo 883/2004, en welke lidstaat bij voorrang bevoegd is kinderbijslag te betalen is geregeld in artikel 68 van Vo 883/2004. Nu op betrokkene onafgebroken de Nederlandse wetgeving van toepassing is gebleven en de Svb bij voorrang kinderbijslag moest uitbetalen, is artikel 59 van Vo 987/2009 in dit geval niet meer van belang. De terechte klacht van de Svb leidt dus niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Conclusie en gevolgen

4.7.
De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat betrokkene in de periode in geding voor beide kinderen ( [naam kind 2] vanaf 1 juli 2018 en [naam kind 1] vanaf 1 juli 2019) aanspraak heeft op kinderbijslag.
5. Omdat de Svb deels in het gelijk wordt gesteld is er geen aanleiding van de Svb een griffierecht te heffen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. El Khabazi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Verordening (EG) Nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening:
(…)
b) worden onder „werkzaamheden anders dan in loondienst” verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
(…).
Artikel 11
Algemene regels
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
(…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
(…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
Artikel 13
Verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten
(…)
2. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
b) de wetgeving van de lidstaat waar zich het centrum van belangen van zijn werkzaamheden bevindt, indien hij niet woont in een van de lidstaten waar hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
Artikel 68
Prioriteitsregels bij samenloop
1. Indien gedurende hetzelfde tijdvak en voor dezelfde gezinsleden in uitkeringen is voorzien op grond van de wetgeving van meer dan een lidstaat, zijn de volgende prioriteitsregels van toepassing:
a. a) indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op verschillende gronden, is de volgorde van prioriteit de volgende: eerst de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op grond van een pensioen, en ten slotte de rechten op grond van de woonplaats;
b) indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op dezelfde grond, wordt de volgorde van prioriteit vastgesteld op basis van de volgende subsidiaire criteria:
i) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst: de woonplaats van de kinderen, mits er dergelijke werkzaamheden worden verricht, en subsidiair, in voorkomend geval, het hoogste bedrag aan uitkeringen waarin de betrokken wetgevingen voorzien. In dat laatste geval worden de kosten van de uitkeringen verdeeld volgens in de toepassingsverordening bepaalde criteria;
ii) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van een pensioen: de woonplaats van de kinderen, mits op grond van deze wetgeving een pensioen moet worden uitgekeerd, en subsidiair, in voorkomend geval, het langste onder de betrokken wetgevingen vervulde tijdvak van verzekering of verblijf;
iii) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van de woonplaats: de woonplaats van de kinderen.
2. Bij samenloop van rechten worden de gezinsuitkeringen toegekend overeenkomstig de wetgeving die volgens lid 1 als prioritair is aangemerkt. De rechten op gezinsuitkeringen die verschuldigd zijn op grond van de andere betrokken wetgeving of wetgevingen, worden geschorst ter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerste lidstaat is vastgesteld en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aanvullende toeslag. Als het recht op de uitkering in kwestie alleen gebaseerd is op de woonplaats, hoeft deze aanvullende toeslag echter niet te worden uitgekeerd voor kinderen die in een andere lidstaat wonen.
Verordening (EG) Nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Artikel 11
Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:
a. a) de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
b) de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
i) de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;
ii) de gezinssituatie en de familiebanden;
iii) de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;
iv) in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
v) de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;
vi) de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.
Artikel 14
Verduidelijking bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening
(…)
8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een „substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst” in een lidstaat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
a. a) in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging, en
b) in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen.
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
(…).
Artikel 59
Voorschriften in geval van wijziging van de toepasselijke wetgeving en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen
1. Indien, in de loop van een kalendermaand, de toepasselijke wetgeving van een andere lidstaat toepasselijk wordt en/of de bevoegdheid om gezinsuitkeringen toe te kennen van de ene lidstaat naar de andere overgaat, ongeacht de in de wetgeving van die lidstaten bepaalde vervaldagen voor de betaling van gezinsuitkeringen, blijft het orgaan dat de gezinsuitkeringen heeft betaald op grond van de wetgeving waaronder de uitkeringen aan het begin van de maand zijn toegekend, deze betalen tot het einde van de lopende maand.
2. Het deelt het orgaan van de andere betrokken lidstaat of lidstaten mede met ingang van welke datum het de betaling van de gezinsuitkeringen in kwestie beëindigt. De betaling door de andere betrokken lidstaat of lidstaten gaat in op die datum.
Werkloosheidswet
Artikel 3, eerste lid
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 4
1. Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die:
a. a) anders dan als zelfstandige en anders dan als thuiswerker, op grond van een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;
(…)
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder zelfstandige verstaan de persoon die:
a. a) in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of
b) niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
(…).
Artikel 8
1. Een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
(…)
3. Een persoon, wiens werknemerschap geheel of gedeeltelijk is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt bij de volledige beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, dan wel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar.
(…).
Artikel 9 Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1990
Verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, mits hij in Nederland arbeid verricht voor die onderneming.
Beleidsregel Svb SB2121
Artikel 1, onder a en b Verordening (EG) nr. 883/2004 omschrijft de begrippen 'werkzaamheden in loondienst' en 'werkzaamheden anders dan in loondienst'. De afbakening van deze begrippen is relevant omdat Verordening (EG) nr. 883/2004 in titel II en III afzonderlijke bepalingen kent voor werkzaamheden in loondienst en voor werkzaamheden anders dan in loondienst.
De SVB beoordeelt of sprake is van werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst aan de hand van de Werkloosheidswet. Werkzaamheden die leiden tot verplichte verzekering of de mogelijkheid van vrijwillige verzekering ingevolge die wet, worden aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. Dit betekent dat de persoon die niet verplicht verzekerd is voor de Werkloosheidswet en zich daarvoor evenmin vrijwillig kan verzekeren, wordt aangemerkt als werkzaam anders dan in loondienst. (…).
Het begrip 'werkzaamheden' wordt ruim uitgelegd. Het is bijvoorbeeld niet noodzakelijk dat een persoon die werkzaamheden anders dan in loondienst verricht, een rechtstreekse geldelijke tegenprestatie voor zijn werkzaamheden ontvangt. Het volstaat dat de betrokkene in het kader van zijn werkzaamheden vergoedingen ontvangt die hem geheel of gedeeltelijk in staat stellen in zijn levensonderhoud te voorzien, ook indien dergelijke vergoedingen door derden worden opgebracht.
(…).
Beleidsregel Svb SB2270
Artikel 59, eerste lid Verordening (EG) nr. 987/2009 regelt de situatie waarin door een wijziging in de omstandigheden van een persoon in de loop van een maand na elkaar twee verschillende lidstaten bij voorrang gezinsuitkering moeten uitbetalen. De SVB past artikel 59 eveneens toe in de situatie waarin de overgang van bevoegde lidstaat niet plaatsvindt in de loop van een maand maar samenvalt met de overgang van een maand op een andere maand (zodat op de laatste dag van de maand lidstaat A bevoegd is en op de eerste dag van de volgende maand lidstaat B).
Als een persoon ophoudt onderworpen te zijn aan de wetgeving van een andere lidstaat en aansluitend de verzekering ingevolge de AKW van deze persoon begint, ontbreekt in Verordening (EG) nr. 883/2004 een bepaling op grond waarvan de voorwaarde van verzekering ingevolge de AKW op de peildatum van een kwartaal, buiten toepassing kan worden gelaten. (…).
Ingevolge de AKW ontstaat daarom strikt genomen eerst recht op kinderbijslag met ingang van het kwartaal waarin een verzekerde op de eerste dag in Nederland verzekerd is. In document 15514/07 van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2007 staat echter toegelicht dat de Uniewetgever aanneemt dat in die situatie de toepassing van artikel 59, tweede lid Verordening (EG) nr. 987/2009 ertoe zal leiden dat Nederlandse kinderbijslag wordt betaald met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betaling van gezinsbijslagen uit een andere lidstaat stopt. De SVB hanteert daarom in deze gevallen de fictie dat op de peildatum van het kwartaal verzekering in Nederland bestaat. Wordt met toepassing van die fictie voldaan aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag op grond van de AKW dan wordt dit recht met toepassing van artikel 59 Verordening (EG) nr. 987/2009 toegekend.
(…).

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
2.Algemene Kinderbijslagwet.
3.Verordening (EG) Nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
4.Artikel 11, derde lid, onderdeel a, van de Vo 883/2004.
5.Werkloosheidswet.
6.Artikel 3 van de WW.
7.Artikel 8, eerste lid, van de WW.
9.Wet inkomstenbelasting 2001.