In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de korpschef van politie. Appellante had eerder een verzoek ingediend tot uitbetaling van bezoldiging op grond van artikel 39 van het Besluit bezoldiging politie. Dit verzoek was door de korpschef afgewezen, omdat appellante niet ongeschikt was om te werken wegens ziekte op de datum van ontslag. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Echter, op 13 juli 2023 heeft de korpschef een nieuw besluit genomen, waarin werd vastgesteld dat appellante op de datum van ontslag wegens ziekte wel ongeschikt was om te werken. Hierdoor heeft appellante recht op bezoldiging en een Ziektewetuitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de korpschef met dit besluit volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen, waardoor er feitelijk geen geschil meer tussen partijen bestaat.
Omdat appellante het hoger beroep niet heeft ingetrokken, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft de korpschef wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 4.748,- voor verleende rechtsbijstand, en heeft bepaald dat de korpschef het betaalde griffierecht van in totaal € 455,- aan appellante vergoedt.