Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
4.2. Ook is niet in geschil dat appellant zorg verleent aan X. Appellant helpt haar met de dagelijkse bezigheden in de vorm van hulp bij het toiletbezoek (klysma en urinekatheter) en het aantrekken van haar beenbeugels. Verder helpt appellant X bij haar administratie en hij doet de boodschappen die voor X te zwaar zijn om zelf mee te nemen. Daarnaast voorziet appellant X al ruim 25 jaar van woonruimte tegen een – ten opzichte van de commerciële markt bezien – zeer geringe vergoeding. De beoordeling spitst zich dan ook toe op de vraag of de bijdrage van X in het huishouden en anderszins zodanig is dat kan worden gesproken van wederzijdse zorg of dat sprake is van eenzijdige van zorg van appellant voor X.
4.3. Appellant heeft aangevoerd dat de zorg eenzijdig is. Hij helpt X omdat zij gehandicapt is, maar dat is eenrichtingsverkeer. Alle zaken die X betaalt, betaalt zij op grond van wat er is overeengekomen bij de (mondelinge) huurovereenkomst. X ontvangt van de gemeente hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Bij het toekennen van deze voorziening is niet geoordeeld dat sprake is van gebruikelijke zorg. X en appellant voeren allebei hun eigen huishouding. Ieder doet en betaalt zijn eigen boodschappen, kookt zijn eigen maaltijden en doet zijn eigen was. Er wordt niet gezamenlijk gegeten. De gezamenlijke inboedelverzekering had appellant al, de spullen van X konden daar eenvoudig onder vallen. Dit is welwillendheid van de verzekeraar. Appellant wijst op de uitspraak van de Raad van 28 juni 2005 waar in een volgens hem vergelijkbaar geval als dat van hem is geoordeeld dat geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. [1]