Uitspraak
22 maart 2024, 23/4518 (aangevallen uitspraak)
[appellant] (appellant)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W. de Gruijl, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 22 maart 2024 een uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/4518. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald, ondanks herhaalde verzoeken aan de gemachtigde van de appellant om dit te doen. De Raad heeft de appellant op 4 april 2024 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en aangegeven dat dit uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Appellant heeft op 8 april 2024 een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar heeft niet tijdig voldaan aan het verzoek van de Raad om een formulier in te vullen en terug te sturen. De Raad heeft het beroep op betalingsonmacht op 16 juli 2024 afgewezen, omdat de appellant niet aan de verzoeken had voldaan. Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken.