ECLI:NL:CRVB:2024:1901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
24/1704 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting en stoffering van haar antikraakwoning, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van de gevraagde voorziening. Verzoekster stelde dat haar wasmachine defect was en dat zij zonder deze niet kon voorzien in haar noodzakelijke bestaansbehoeften, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de enkele omstandigheid dat verzoekster geen eigen wasmachine heeft, niet voldoende is om een spoedeisend belang aan te nemen. Bovendien heeft verzoekster niet aangetoond dat zij niet in staat is om gebruik te maken van alternatieve mogelijkheden om haar was te doen, zoals bij een wasserette of bij vrienden en familie. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen noodzaak is voor de gevraagde voorziening. Verzoekster krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

24/1704 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 8 oktober 2024

SAMENVATTING

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een voorschot op de aangevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van inrichting en stoffering van de woning. De voorzieningenrechter wijst het verzoek bij gebrek aan een spoedeisend belang af.

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. M. Kaplan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het college heeft met een besluit van 10 november 2023 een aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van inrichting en stoffering van de antikraakwoning waarin alleen zij woonachtig is afgewezen. Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college is met een besluit van 10 april 2024 (bestreden besluit) bij het besluit gebleven. Volgens het college is geen sprake van noodzakelijke kosten, omdat zij voortvloeien uit een niet noodzakelijke verhuizing.
De aangevallen uitspraak
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft met de uitspraak van 17 juli 2024, 24/5455 en 24/4216, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand ten onrechte heeft afgewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de bijzondere bijstand in de vorm van een voorschot wordt verleend.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
In artikel 8:83, derde lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen uitspraak kan doen, onder meer, als het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4.3.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoekster aangevoerd dat haar wasmachine defect is geraakt en dat zij zonder wasmachine niet kan voorzien in de noodzakelijke bestaansbehoeften, te weten het wassen van haar kleding. In verband met deze omstandigheid kan de behandeling van het hoger beroep in de bodemprocedure niet worden afgewacht.
4.4.
De aard van het verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel (financieel) spoedeisend belang. Een dergelijk belang kan worden aangenomen als door het bestreden besluit een betrokkene schulden heeft moeten maken op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Dat van een dergelijke situatie sprake is, volgt niet uit het verzoek om een voorlopige voorziening en onderbouwing van het spoedeisend belang. Het college heeft onweersproken en onderbouwd gesteld dat appellante in haar levensonderhoud kan voorzien aangezien zij een uitkering op grond van de Ziektewet, aanvullende bijstand op grond van de PW en daarnaast toeslagen ontvangt. De enkele omstandigheid dat appellante niet over een eigen wasmachine beschikt, levert geen spoedeisend belang in voormelde zin op. Appellante heeft ook niet gesteld dat zij in de onmogelijkheid verkeert om gebruik te maken van alternatieve mogelijkheden om de was te doen, bijvoorbeeld bij een wasserette in de buurt, of bij familie of vrienden.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.4 volgt dat er wegens het ontbreken van een spoedeisend belang geen noodzaak is voor de gevraagde voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder zitting.
5. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen krijgt verzoekster geen vergoeding voor haar proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2024.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) M. Zwart