Uitspraak
26 maart 2024, 23/4098
Centrale Raad van Beroep
Op 1 oktober 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/1025 PW. Het hoger beroep is ingesteld door een appellant uit Duitsland tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2024. De appellant werd herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht van € 138,- tijdig te betalen. Ondanks meerdere aanmaningen, waaronder brieven van 8 mei, 8 juni, 20 juni en 21 juli 2024, is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De brieven zijn echter naar een verkeerd adres in België gestuurd, terwijl het juiste adres in Duitsland bekend was bij de Raad.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, hoewel de appellant niet in verzuim lijkt te zijn geweest, het griffierecht niet tijdig is betaald. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken verzet aan te tekenen.