ECLI:NL:CRVB:2024:1857
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens ontbreken verblijfstitel
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die de Italiaanse nationaliteit heeft en burger is van de Europese Unie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 14 november 2022 geoordeeld dat appellant geen recht had op bijstand, omdat hij in de te beoordelen periode, van 27 januari 2021 tot en met 8 maart 2021, geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland had. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had vastgesteld dat appellant sinds 10 september 2018 geen rechtmatig verblijf meer had, en pas vanaf 13 september 2021 weer rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had verkregen. Appellant stelde dat hij in de te beoordelen periode wel recht had op bijstand, omdat hij op grond van artikel 11, tweede lid, van de Participatiewet (PW) met een Nederlander moest worden gelijkgesteld. De Raad heeft deze stelling verworpen, omdat appellant in de relevante periode niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf en dus geen recht op bijstand had. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen, en de intrekking en terugvordering van de bijstand blijven in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.