Uitspraak
30 januari 2024, 22/530 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 25 september 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/563 ZVW. Het hoger beroep was ingesteld door appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 januari 2024, met nummer 22/530. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel in een brief van 14 maart 2024 als in een aangetekende brief van 14 april 2024. In deze brieven werd duidelijk gemaakt dat het griffierecht tijdig moest worden voldaan om het hoger beroep inhoudelijk te kunnen behandelen.
De Raad oordeelde dat er op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim was geweest. Desondanks leidde het niet tijdig betalen van het griffierecht tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De Raad heeft zonder verder onderzoek beslist dat het hoger beroep niet kon worden behandeld. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.