ECLI:NL:CRVB:2024:1704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
24/633 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-tijdige indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juli 2023. Het hoger beroep is ingesteld door de gemachtigde van appellante, maar het beroepschrift is niet tijdig ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. In dit geval is het beroepschrift op 8 maart 2024 ontvangen, terwijl de uitspraak op 13 juli 2023 is bekendgemaakt. Dit betekent dat het beroepschrift te laat is ingediend.

De gemachtigde van appellante heeft aangevoerd dat hij op 18 augustus 2023 al hoger beroep heeft ingesteld, maar hij kon geen bewijs overleggen van deze indiening. De Raad heeft onderzocht of er op die datum een storing was in de digitale systemen, maar dit bleek niet het geval te zijn. Ook een zoektocht naar een eventueel ingediend document op het BSN-nummer van de gemachtigde leverde niets op. De Raad concludeert dat er geen grond is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest, en verklaart het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met A. Giesen als griffier. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak verzet aantekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 augustus 2024
24/633 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 juli 2023, 22/244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] uit [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (college)

PROCESVERLOOP

[naam] heeft als gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 13 juli 2023 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 8 maart 2024 via de digitale weg ontvangen.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op 11 maart 2024 heeft de Raad telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van appellante, waarbij hem is verzocht de aangevallen uitspraak toe te zenden waartegen het hoger beroep is gericht. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft de gemachtigde van appellante diezelfde dag via e-mail laten weten dat hij reeds op 18 augustus 2023 hoger beroep heeft ingediend via de digitale weg. Hierbij geeft hij aan dat hij een screenshot heeft gemaakt van de bevestiging, maar dat hij deze niet meer heeft omdat zijn computer is gecrasht.
Ook stelt de gemachtigde van appellante dat hij in januari 2024 al contact heeft opgenomen met de Raad om te vragen naar de stand van zaken van het hoger beroep, aangezien hij nog geen post had ontvangen. De Raad zou toen hebben medegedeeld dat bij de digitale postkamer geen hoger beroep bekend stond onder de naam van appellante, en heeft de gemachtigde van appellante aangeraden om nogmaals hoger beroep in te dienen.
Wat de gemachtigde van appellante heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In dat verband wordt overwogen dat de gemachtigde van appellante niet heeft kunnen aantonen dat tijdig hoger beroep is ingesteld, nu hij geen indienings- of ontvangstbevestiging heeft overgelegd van een hoger beroepschrift dat hij op 18 augustus 2023 digitaal zou hebben ingediend.
De Raad heeft voor de zekerheid bij de ICT-afdeling nagevraagd of er op 18 augustus 2023 een storing is geweest bij de digitale systemen. Volgens de logsystemen bleek dit niet het geval te zijn. Vervolgens heeft de Raad nog in de digitale systemen gezocht op het BSN-nummer van de gemachtigde van appellante (met zijn toestemming) om te kunnen achterhalen of toch een digitaal document is ingediend op 18 augustus 2023. Ook dit heeft niets opgeleverd.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
A.Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.