ECLI:NL:CRVB:2024:1680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
23/2409 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op basis van onvoldoende informatie over woonsituatie

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante had een aanvraag ingediend op 31 januari 2022, maar het college heeft deze afgewezen op 1 april 2022, omdat appellante onvoldoende informatie had verstrekt over haar woonsituatie. Het college concludeerde uit onderzoek dat appellante niet woonachtig was op het opgegeven adres. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat het college eerder en later had aangenomen dat zij op dat adres woonde, en dat zij ingeschreven stond in de basisregistratie personen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de zaak zonder zitting behandeld en het onderzoek gesloten. Bij de beoordeling van het hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat appellante sinds 15 oktober 2019 bijstand ontving, maar dat deze was beëindigd op 20 december 2021 omdat zij langer in het buitenland verbleef dan toegestaan. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij in de te beoordelen periode op het opgegeven adres woonde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inschrijving in de basisregistratie personen geen doorslaggevende betekenis had voor het hoofdverblijf van appellante in de te beoordelen periode. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand bleef.

Uitspraak

23/2409 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2023, 23/806 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een afwijzing van een aanvraag om bijstand. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante onvoldoende informatie heeft gegeven over haar woonsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Op basis van door het college verricht onderzoek is geconstateerd dat appellante niet woonachtig was op het opgegeven adres. Appellante voert aan dat het college voorheen en nadien wel heeft aangenomen dat zij haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres en al die tijd in de basisregistratie personen staat ingeschreven. Daaruit volgt volgens appellante dat zij ten tijde hier van belang ook woonachtig was op het uitkeringsadres. Appellante krijgt hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 1 april 2022 heeft het college de aanvraag van appellante om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 30 december 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het ermee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 15 oktober 2019 bijstand op grond van de PW naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft met een besluit van 7 december 2021 de bijstand van appellante met ingang van 20 december 2021 beëindigd, omdat appellante langer in het buitenland verbleef dan toegestaan.
1.2.
Appellante heeft op 31 januari 2022 een aanvraag om bijstand op grond van de PW ingediend. Het college heeft daarop een onderzoek gestart naar haar woon- en leefsituatie. In dit kader hebben handhavingsspecialisten van de gemeente Amsterdam dossieronderzoek gedaan, een gesprek gehad met appellante, aansluitend een huisbezoek afgelegd op het door haar opgegeven adres en een buurtonderzoek verricht nabij het adres van haar partner.
1.3.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft het college de onder het procesverloop vermelde besluiten genomen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij onvoldoende informatie heeft ontvangen over de woonsituatie van appellante, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat appellante niet woonachtig was op het opgegeven adres.
1.4.
Naar aanleiding van een derde opvolgende aanvraag heeft het college met een besluit van 10 oktober 2022 aan appellante per 1 augustus 2022 bijstand toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De hier te beoordelen periode heeft de rechtbank vastgesteld op de periode van 30 januari 2022 tot en met 1 april 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode op het door haar opgegeven adres woonde. Dat het college nadien heeft aangenomen dat appellante per 1 augustus 2022 haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven adres, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij haar hoofdverblijf ook hier had in de te beoordelen periode. De datum van 1 augustus 2022 valt buiten de te beoordelen periode en er zit een relatief lange periode (vier maanden) tussen 1 april 2022 en 1 augustus 2022. De feitelijke situatie betreffende het hoofdverblijf van appellante per 1 augustus 2022 kan daarom niet op één lijn worden gesteld met de feitelijke situatie in de te beoordelen periode. Dat de bevindingen van het college over haar feitelijke woonsituatie in de te beoordelen periode onjuist zijn heeft appellante in beroep niet gesteld, laat staan onderbouwd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het college op 1 augustus 2022 wel heeft aangenomen dat zij haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De redenering van de rechtbank is onjuist. Appellante staat al sinds 13 september 2018 ingeschreven op het opgegeven adres en daarnaast geniet zij al jaren bijstand op dit adres. Het is volstrekt onlogisch dat appellante in een periode van vier maanden opeens ergens anders zou wonen en dan weer terugverhuist. Zij is altijd ingeschreven gebleven. Haar hoofdverblijf is altijd op het opgegeven adres geweest.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op iemand die bijstand aanvraagt zijn vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor de aanvraag de inlichtingenverplichting en de medewerkingsverplichting van artikel 17, eerste en tweede lid, van de PW van toepassing. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.4.
Wat appellante aanvoert is in de kern een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. De Raad voegt daaraan nog toe dat ook het betoog van appellante dat zij voor de beoordelingsperiode geruime tijd bijstand heeft ontvangen en al sinds 13 september 2018 staat ingeschreven op het door haar opgegeven adres, haar niet kan baten. Het gaat hier immers niet om hoofdverblijf van appellante vóór de te beoordelen periode, maar in de te beoordelen periode. Daarbij komt dat bij de beoordeling van dat hoofdverblijf geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de inschrijving in de basisregistratie personen. Dat is vaste rechtspraak. [1]

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft en appellante dus over de hier ter beoordeling voorliggende periode geen bijstand krijgt.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2024.
(getekend) E.C.E. Marechal
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432.