Uitspraak
12 maart 2024, 23/2348
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 maart 2024, met zaaknummer 23/2348. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit is genomen omdat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel in een brief van 9 mei 2024 als in een aangetekende brief van 9 juni 2024. In deze brieven werd aangegeven dat het griffierecht uiterlijk 28 dagen na de verzending van de eerste brief en binnen vier weken na de tweede brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven of contant moest worden betaald. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan, waardoor de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant in verzuim is geweest. De Raad heeft besloten het hoger beroep zonder verder onderzoek niet-ontvankelijk te verklaren, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.