ECLI:NL:CRVB:2024:1650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
21/953 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging studiefinanciering en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van studiefinanciering aan appellante door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had op 14 oktober 2019 besloten om vanaf september 2020 geen studiefinanciering meer toe te kennen aan appellante, omdat zij de diplomatermijn had overschreden. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het te laat indienen ervan. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 10 juli 2024 was appellante niet aanwezig, maar de minister werd vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber. De Raad oordeelde dat het besluit van 14 oktober 2019 op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Appellante had aangevoerd dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het besluit, maar de Raad oordeelde dat de notificatiemail voldoende was om haar te informeren over het besluit. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak werd bevestigd en het bestreden besluit in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

21/953 WSF
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 februari 2021, 20/6773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft de minister vanaf september 2020 geen studiefinanciering aan appellante toegekend wegens het verstrijken van de diplomatermijn. Het bezwaar hiertegen is door de minister niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. De rechtbank is het daarmee eens. De Raad ook.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024. Appellante is niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft de minister de toekenning van studiefinanciering aan appellante geprolongeerd over januari 2020 tot en met augustus 2020. Vanaf september 2020 heeft de minister geen studiefinanciering aan appellante toegekend wegens het verstrijken van de in de Wsf 2000 [1] opgenomen diplomatermijn. Tegen het besluit van 14 oktober 2019 heeft appellante bij brief van 17 september 2020 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister bij besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard door een overschrijding van de bezwaartermijn die niet verschoonbaar is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het besluit van 14 oktober 2019 niet op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, doordat zij geen expliciete toestemming heeft gegeven voor het digitaal ontvangen van post. Die toestemming is wel gegeven. Dat zij daarnaast nog post via de brievenbus zou blijven ontvangen blijkt niet. Ook blijkt niet dat zij geen notificatiemail heeft gekregen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens de rechtbank dan ook geen sprake.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dat zij het besluit van 14 oktober 2019 niet tijdig heeft opgemerkt kan niet voor haar rekening komen. De notificatiemail die zij op 14 oktober 2019 ontving was volgens haar niet duidelijk. Verder wilde zij niet alleen digitale post ontvangen en mocht zij ervan uitgaan dat belangrijke besluiten ook per gewone post zouden worden verstuurd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een rapport van de Nationale Ombudsman van 28 maart 2017.
3.2.
De minister heeft gevraagd de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het besluit van 14 oktober 2019 op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. De Raad is het eens met de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank en neemt deze over.
4.2.
In wat appellante verder in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Met de notificatiemail van 14 oktober 2019 heeft appellante in dit geval een toereikend signaal ontvangen dat door de minister een besluit in ‘Mijn DUO’ was geplaatst.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit rubriek 4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Wet studiefinanciering 2000.