ECLI:NL:CRVB:2024:1649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
22/2930 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de terugbetalingsperiode van studiefinanciering na verlenging van de diplomatermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 maart 2021, waarin haar verzoek om schorsing van de terugbetalingsperiode van haar studiefinanciering werd afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard wegens het wegvallen van belang. De minister had de diplomatermijn van appellante verlengd, waardoor de terugbetalingsperiode werd geschorst. Tijdens de zitting op 10 juli 2024 was appellante niet verschenen, terwijl de minister vertegenwoordigd was door mr. G.J.M. Naber. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2930 WSF
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juli 2022, 21/3361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de minister afwijzend beslist op een door appellante ingediend verzoek om de terugbetalingsperiode te schorsen. Het bezwaar hiertegen is door de minister niet-ontvankelijk verklaard wegens het wegvallen van belang. De rechtbank is het daarmee eens. De Raad ook.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Peelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024. Appellante is – zoals is meegedeeld – niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
1.1.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft de minister aan appellante meegedeeld dat de terugbetalingsperiode van haar studieschuld is gestart op 1 januari 2021.
1.2.
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de minister afwijzend beslist op het verzoek van appellante om de terugbetalingsperiode te schorsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de voor appellante geldende diplomatermijn in september 2020 is verstreken.
1.3.
Tegen het besluit van 15 maart 2021 heeft appellante bezwaar gemaakt. Tijdens de behandeling van dit bezwaar heeft de minister op verzoek van appellante de voor haar geldende diplomatermijn verlengd. In verband daarmee is de terugbetalingsperiode van de studieschuld van appellante geschorst.
1.4.
Bij besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens het wegvallen van belang.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante in deze procedure niet iets anders kan bereiken dan wat zij heeft gekregen, te weten schorsing van de terugbetalingsperiode.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft de Raad verzocht om deze uitspraak te vernietigen.
3.2.
De minister heeft gevraagd de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich in de kern beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad neemt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen over.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit rubriek 4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd en dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R.R. Olde Engberink