ECLI:NL:CRVB:2024:1648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
23/1049 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 23/1049 ZVW. Het hoger beroep is ingesteld door een appellant, woonachtig in district Breesen in Duitsland, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 februari 2023 (zaaknummer 21/3870). De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn is betaald.

De appellant is in april 2023 schriftelijk geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en is verzocht dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief te betalen. Ondanks een tweede herinnering in mei 2023, is het griffierecht niet tijdig voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim is geweest, maar heeft desondanks besloten het hoger beroep niet inhoudelijk te behandelen.

De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, met A. Giesen als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 augustus 2024
23/1049 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 februari 2023, 21/3870
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , district Breesen in Duitsland (appellant)
het Centraal Administratiekantoor (CAK)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 6 april 2023 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 7 mei 2023 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.