ECLI:NL:CRVB:2024:1645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing AOW-pensioen wegens gebrek aan woon- en werkverleden in Nederland
Op 1 november 2021 heeft appellante de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft zij een aanvraag voor een AOW-pensioen ingediend. Deze aanvraag is afgewezen op 12 juli 2022, met als reden dat appellante nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt, waardoor zij geen pensioen heeft opgebouwd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) stelde dat de verzekering van de overleden echtgenoot van appellante niet leidt tot recht op AOW-pensioen, omdat appellante de tweede echtgenote was. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 24 oktober 2022 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante niet had aangegeven waarom zij het niet eens was met de afwijzing. De rechtbank gaf aan dat zij zich kon vinden in het bestreden besluit. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en herbeoordeling van haar dossier.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellante geen redenen had gegeven voor haar beroep. Appellante was in de gelegenheid gesteld om alsnog redenen op te geven, maar heeft dit nagelaten. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, waardoor appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 7 augustus 2024.