ECLI:NL:CRVB:2024:1595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23/2992 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij de rechtbank Den Haag eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellant op de datum van beëindiging van de WIA-uitkering, 26 juli 2022, niet in geschil is. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op overtuigende wijze heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Uitspraak

23/2992 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2023, 22/4000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[bedrijf] B.V., gevestigd in Naaldwijk (ex-werkgever)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de WIA-uitkering van appellant terecht per 26 juli 2022 heeft beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.M. Noorlander, advocaat, hoger beroep ingesteld. De exwerkgever heeft als derde-belanghebbende meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens de ex-werkgever heeft H.E. Wonnink, arts-gemachtigde, een zienswijze ingediend.
Appellant heeft nog aanvullende gronden met medische informatie ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn dochter en bijgestaan door mr. Noorlander. De ex-werkgever is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als machinebediende voor 40,40 uur per week bij [bedrijf], de (ex-)werkgever van appellant. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 december 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Hieraan lag een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag, waarbij de beperkingen van appellant zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 oktober 2019. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv aan appellant bij besluit van 16 maart 2021 ingaande 3 mei 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht. Aan dit besluit lag geen nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag. Tegen dit besluit heeft de (ex-)werkgever van appellant bezwaar gemaakt.
1.2.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft alsnog een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in de FML van 27 augustus 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en zijn mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 14,35%. Het Uwv heeft appellant vervolgens meegedeeld het voornemen te hebben zijn WGA-uitkering per toekomende datum te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft hier zijn reactie op gegeven.
1.3.
Bij besluit van 13 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever van appellant gegrond verklaard en de WGA-uitkering van appellant per 26 juli 2022 beëindigd. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 24 mei 2022 een aangepaste FML opgesteld. Een beperking voor reiken (item 4.7) is toegevoegd en de toelichting met betrekking tot frequent reiken tijdens het werk (item 4.8) is aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, met inachtneming van de aangepaste FML, vastgesteld dat alle primair geduide functies nog steeds passend zijn voor appellant.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische belastbaarheid van appellant op 3 mei 2021 in het rapport van 24 mei 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. Hij heeft vastgesteld dat bij de voorgaande beoordeling te uitgebreide beperkingen voor de linkerschouder zijn aangenomen. De verzekeringsarts die in oktober 2019 de eindewachttijdbeoordeling heeft verricht, heeft de schouders onderzocht, maar had niet de beschikking over de meest recente bevindingen van de behandelend orthopedisch chirurg. Omdat appellant zijn standpunt, dat hij te weinig beperkt wordt geacht, niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische belastbaarheid zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep die heeft vastgesteld.
2.2.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie baliemedewerker (service en info) binnen SBC-code 315150 laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft binnen dezelfde SBC-code een andere passende functie kunnen duiden. De rechtbank heeft dit gebrek daarom gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Tot slot heeft de rechtbank de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt geacht voor appellant.
2.3.
De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de FML in 2021 ten onrechte is gewijzigd ten opzichte van de per einde wachttijd opgestelde FML van 16 oktober 2019. Er bestond geen enkele aanleiding de FML aan te passen. Appellant is van mening dat ten onrechte gesteld wordt dat de linkerschouder minder beperkt is dan de rechterschouder. Beide schouders hebben nog steeds een tendinose/tendinitis. Uit informatie van de behandelaars blijkt dat de schouderklachten beiderzijds gelijk zijn. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn schouderklachten. Ter zitting heeft appellant daaraan toegevoegd dat ook een beperking voor autorijden aangewezen is. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar medische informatie van 2 november 2022 van de orthopedisch chirurg drs. P.E. Huijsmans en van 2 mei 2024 van orthopedisch chirurg dr. E.R.A. van Arkel. Appellant heeft de Raad verzocht een verzekeringsarts als deskundige in te schakelen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij de geselecteerde functies door zijn beperkingen niet kan uitvoeren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft in reactie op de hogerberoepsgronden verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2024 en 5 juni 2024 en naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 januari 2024.
Het standpunt van de (ex-)werkgever
3.3.De (ex-)werkgever stelt zich op het standpunt dat appellant niet heeft onderbouwd dat zijn beperkingen per datum in geding zijn onderschat.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De Raad stelt voorop dat de datum in geding in deze zaak – anders dan de rechtbank overwoog – niet 3 mei 2021 is, maar 26 juli 2022, zijnde de datum waarop de WIA-uitkering van appellant is ingetrokken. Niet in geschil is dat de medische situatie van appellant op deze data hetzelfde was.
4.3.
Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet meer in geschil dat de in de bezwaar aangepaste FML van 24 mei 2022 opgenomen beperkingen op schouderbelasting zien op beide schouders. De vraag is of in deze FML in voldoende mate met de schouderbeperkingen van appellant rekening is gehouden. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 24 mei 2022 uitgelegd waarom de beperkingen die in de FML van 16 oktober 2019 zijn opgenomen niet geheel zijn overgenomen in de FML van 27 augustus 2021. Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd en de hieraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd. De bij appellant vastgestelde schouderklachten zijn erkend en onderkend door de verzekeringsartsen. Daarbij is van belang dat in de in bezwaar aangepaste FML van 24 mei 2022 in rubriek 4, dynamische handelingen, aanzienlijke beperkingen voor de schouderklachten beiderzijds zijn opgenomen en in rubriek 5, statische houdingen, een beperking is opgenomen op item 5.7, boven schouderhoogte actief zijn, met als toelichting dat dit beiderzijds niet mogelijk is. In het rapport van 5 juni 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde medische informatie inzichtelijk gemotiveerd dat op grond van een anatomisch/somatisch substraat van de schouderklachten een verminderde belastbaarheid van de schouders is aangenomen, die in bezwaar nog verder is aangescherpt. Overwogen is dat activiteiten meer schouderbelastend zijn naarmate hoger met de handen gewerkt moet worden en dat in de FML 24 mei 2022 bovenhands werken, dat wil zeggen boven schouderniveau werken, als niet mogelijk is beschouwd. De Raad is van oordeel dat hiermee voldoende rekening is gehouden met de bij appellant op de datum in geding bestaande beperkingen voor schouderbelasting voor het verrichten van arbeid. De beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met de schouderklachten van appellant, slaagt daarom niet.
4.5.
Gelet op wat onder 4.4 is overwogen bestaat geen twijfel over de juistheid van de door de verzekeringsartsen voor appellant vastgestelde beperkingen. Daarom bestaat geen aanleiding voor inschakeling van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 mei 2022 zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt voor appellant. De rechtbank heeft per functie de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belastbaarheid in de betreffende functie niet wordt overschreden gevolgd. Appellant heeft in hoger beroep niet onderbouwd dat dit onjuist is. De Raad merkt daarbij nog op dat de geselecteerde functies op werken boven schouderhoogte geen belasting inhouden. De beroepsgrond dat appellant de geselecteerde functies door zijn beperkingen niet kan uitvoeren, slaagt daarom ook niet.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv de WIA-uitkering van appellant terecht met ingang van 26 juli 2022 heeft beëindigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.H. Harbers, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
(getekend) D.H. Harbers
(getekend) D. Kovac