ECLI:NL:CRVB:2024:1557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning persoonsgebonden budget wegens belangenverstrengeling bij mentor en budgethouder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Deventer om een persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen. Appellant, geboren in 1963, heeft beperkingen als gevolg van een niet-aangeboren hersenletsel en ontving eerder verschillende maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In januari 2021 startte het college een rechtmatigheidsonderzoek naar de verstrekte voorzieningen, waarna appellant verzocht om uitbreiding van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp en persoonlijke begeleiding. Het college weigerde echter de toekenning van een pgb, omdat er sprake was van belangenverstrengeling. De broer van appellant fungeerde als zijn mentor, bewindvoerder, budgethouder en begeleider, wat volgens het college niet verenigbaar was met de voorwaarden voor het verstrekken van een pgb.
Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellant, zelfs met ingeschakelde hulp, niet in staat was de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht en dat het college op basis van de nieuwe informatie uit het rechtmatigheidsonderzoek de weigering om een pgb te verstrekken kon handhaven. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.