Uitspraak
10 januari 2023, 22/3450 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 30 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/619 PW. De Raad verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep dat was ingesteld door de appellant, die in Syrië verblijft, tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Schagen niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had zowel een verzetschrift als een hogerberoepschrift ingediend, maar het hogerberoepschrift werd niet doorgestuurd naar de rechtbank omdat het niet als verzetschrift kon worden behandeld. De rechtbank had het verzet op 4 augustus 2023 ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat op grond van artikel 8:104, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Er waren geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een doorbreking van het wettelijk appelverbod zouden rechtvaardigen. Daarom kon de Raad niet verder in de zaak treden en werd het hoger beroep van de appellant en het incidenteel hoger beroep van het college niet-ontvankelijk verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door rechter C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.