ECLI:NL:CRVB:2024:1530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
22/3248 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en verzoek om proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingetrokken door de opvolgend advocaat van appellante, mr. S. Aarsman, die tevens verzocht heeft om een proceskostenveroordeling. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. De Raad voor de Rechtspraak heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenveroordeling alleen kan plaatsvinden als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. In dit geval heeft het college met het herzieningsbesluit van 19 december 2022 het bezwaar van appellante tegen het intrekkingsbesluit gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen het opschortingsbesluit is niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het college niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante met betrekking tot het opschortingsbesluit.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar bezwaarschrift tegen het opschortingsbesluit niet tijdig heeft ingediend, wat betekent dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De Raad wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat het herzieningsbesluit enkel betrekking heeft op het intrekkingsbesluit en niet op het opschortingsbesluit. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 juli 2024
22/3248 PW, 23/152 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 september 2022, 22/2676
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 26 februari 2024 heeft mr. S. Aarsman, opvolgend advocaat van mr. Vlieger, namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Met een besluit van 28 oktober 2021 (opschortingsbesluit) heeft het college besloten de bijstand van appellante op te schorten met ingang van 1 november 2021.
Met een besluit van 16 november 2021 heeft het college de bijstandsuitkering van appellante vanaf 29 september 2020 ingetrokken (intrekkingsbesluit).
Appellante heeft met twee afzonderlijke bezwaarschriften bezwaar gemaakt tegen het opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit. Bij afzonderlijke besluiten van
12mei 2022 heeft het college de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Op 19 december 2022 heeft het college een herziene beslissing op het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit genomen (herzieningsbesluit). Met dit herzieningsbesluit heeft het college het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit alsnog ontvankelijk verklaard en de zaak inhoudelijk beoordeeld. Het college heeft het bezwaar gegrond verklaard en de bijstandsuitkering van appellante ingetrokken vanaf 25 augustus 2021.
Naar aanleiding van het herzieningsbesluit, dat onder zaaknummer 23/152 in deze procedure is betrokken, heeft de Raad bij brief van 28 november 2023 het college een aantal vragen gesteld. De Raad heeft onder meer gevraagd of het college met het herzieningsbesluit ook is teruggekomen van het besluit op bezwaar van 12 mei 2022 inzake de opschorting van het recht op bijstand.
Bij brief van 6 december 2023 heeft het college laten weten dat het herzieningsbesluit enkel ziet op het besluit op bezwaar inzake het intrekkingsbesluit en niet op het besluit op bezwaar inzake het opschortingsbesluit.
Het bezwaar gericht tegen het opschortingsbesluit – waar het hoger beroep van appellante tegen is gericht – blijft niet-ontvankelijk. Vast staat dat appelante haar bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. Zij heeft immers voor de ontvangst van het opschortingsbesluit getekend en niet binnen de termijn bezwaar gemaakt. Om deze reden is het college van oordeel dat vergoeding van proceskosten in deze procedure niet aan de orde is.
De Raad stelt op basis van dit antwoord vast dat het herzieningsbesluit enkel een wijziging inhoudt van het besluit op bezwaar van 12 mei 2022 dat ziet op het intrekkingsbesluit. Het (afzonderlijk genomen) besluit op bezwaar van 12 mei 2022 dat ziet op het opschortingsbesluit is daardoor niet gewijzigd. De inhoud van het herzieningsbesluit kan evenmin op een andere wijze invloed hebben op de onderhavige hoger beroepsprocedure. Deze ziet immers op een formeel aspect, namelijk de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Niet in geschil is dat appellante voor ontvangst van het opschortingsbesluit heeft getekend en niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het inhoudelijk andere oordeel van het college over de intrekking van het recht op bijstand tast het formele gebrek dat aan het bezwaar tegen het opschortingsbesluit kleeft niet aan. Het college is met het herzieningsbesluit dus niet tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante in deze zaak.
Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen