In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingetrokken door de opvolgend advocaat van appellante, mr. S. Aarsman, die tevens verzocht heeft om een proceskostenveroordeling. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. De Raad voor de Rechtspraak heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenveroordeling alleen kan plaatsvinden als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. In dit geval heeft het college met het herzieningsbesluit van 19 december 2022 het bezwaar van appellante tegen het intrekkingsbesluit gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen het opschortingsbesluit is niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het college niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante met betrekking tot het opschortingsbesluit.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar bezwaarschrift tegen het opschortingsbesluit niet tijdig heeft ingediend, wat betekent dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De Raad wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat het herzieningsbesluit enkel betrekking heeft op het intrekkingsbesluit en niet op het opschortingsbesluit. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.