Uitspraak
5 maart 2024, 23/6480
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2024. Appellant, vertegenwoordigd door mr. F.S. Jansen, heeft hoger beroep ingesteld, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 138,- tijdig te betalen. De gemachtigde van appellant is op 20 april 2024 en opnieuw op 21 mei 2024 schriftelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht binnen de gestelde termijnen. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de vereiste termijn bijgeschreven op de aangegeven bankrekening. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er op basis van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet aan te tekenen.