ECLI:NL:CRVB:2024:1521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
22/2317 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek van appellant om het college van burgemeester en wethouders van Haarlem te veroordelen in de proceskosten. Appellant had eerder een gehandicaptenparkeerkaart aangevraagd, die hem voor een jaar was toegekend. Na een nieuwe aanvraag ontving hij een kaart voor vijf jaar, maar trok zijn beroep in en vroeg om proceskostenvergoeding. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat het college niet tegemoet was gekomen aan het beroep van appellant in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt deze afwijzing, omdat de toekenning van de nieuwe parkeerkaart voortkwam uit een nieuwe aanvraag en niet uit een herroeping van het eerdere besluit. Hierdoor is er geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2317 BABW
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2022, 21/1953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank het verzoek van appellant om het college te veroordelen in de proceskosten terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.S. Eisenberger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 29 juli 2020, gehandhaafd bij besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) aan appellant een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder toegekend voor de duur van een jaar. Hieraan heeft het college het medisch advies van 27 juli 2020 van Oreon met aanvullende toelichtingen ten grondslag gelegd. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, omdat volgens hem de gehandicaptenparkeerkaart voor de duur van vijf jaar had moeten worden toegekend.
1.2.
Hangende het beroep heeft het college aan appellant naar aanleiding van een aanvraag van 11 augustus 2021 bij besluit van 27 augustus 2021 een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder toegekend voor de duur van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag dat appellant de kaart na ophalen heeft.
1.3.
Vervolgens heeft appellant het beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de rechtbank verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om het college te veroordelen in de proceskosten afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is het college niet tegemoet gekomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het beroep van appellant. Uit de gedingstukken blijkt dat het college de nieuwe gehandicaptenparkeerkaart met langdurige geldigheid bij besluit van 27 augustus 2021 aan appellant heeft verstrekt naar aanleiding van een door appellant nieuw ingediende aanvraag van 11 augustus 2021. Een herroeping van het bestreden besluit als ook het primaire besluit is niet aan de orde.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De beslissing om een gehandicaptenparkeerkaart toe te kennen voor de duur van vijf jaar is genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag op basis van een nieuwe beoordeling en is in werking getreden na de datum van het bestreden besluit. Het besluit van 29 juli 2020 is niet herroepen. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten terecht heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.R. Olde Engberink