ECLI:NL:CRVB:2024:1520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/320 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een informatieve brief van het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 15 december 2022 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren het bezwaar van appellante tegen een informatieve brief niet-ontvankelijk had verklaard. De brief, gedateerd 6 december 2021, werd door het college niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd, waardoor er geen bezwaar mogelijk was. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld zonder haar klachten te behandelen.

De Raad heeft de zaak eerst behandeld op een zitting op 27 maart 2024, waar appellante niet aanwezig was, maar het college vertegenwoordigd was door R. d’Accorso. Na heropening van het onderzoek vond er een tweede zitting plaats op 3 juli 2024, waar appellante wel aanwezig was, bijgestaan door een begeleider. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het verzoek van appellante om verlenging van de maatwerkvoorziening en de daaropvolgende communicatie met het college.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van 6 december 2021 geen besluit was en dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellante krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

23/320 WMO15
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2022, 22/1282 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak eerst behandeld op een zitting van 27 maart 2024. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft de zaak verder behandeld op een zitting van 3 juli 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar begeleider [begeleider]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 5 juli 2021 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 aan appellante een maatwerkvoorziening voor vier uur per week individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt voor de periode van 15 maart 2021 tot en met 19 december 2021.
1.2.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft appellante het college verzocht om deze maatwerkvoorziening te verlengen.
1.3.
Nadat appellante niet was verschenen op een gepland gesprek, heeft het college appellante bij brief van 6 december 2021 geïnformeerd over het te verrichten onderzoek.
1.4.
Appellante heeft als reactie hierop een op 14 december 2021 gedateerde brief naar het college verzonden. Het college heeft deze brief aangemerkt als bezwaarschrift, gericht tegen de brief van 6 december 2021.
1.5.
Bij besluit van 10 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar nietontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de brief van 6 december 2021 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 6 december 2021 geen besluit is. De brief heeft niets veranderd aan de rechten, verplichtingen of bevoegdheden van appellante, maar bevat – samengevat weergegeven – slechts informatie. De rechtbank is daardoor niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van wat appellante heeft aangevoerd tegen die brief.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte op basis van een verkeerde voorstelling van zaken uitspraak heeft gedaan, zonder dat de gemeente de klachten van appellante heeft behandeld.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel over de beroepsgronden. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt de Raad hieraan het volgende toe.
4.2.
Voor zover appellante heeft bedoeld te stellen dat de rechtbank geen uitspraak mocht doen voordat het college door appellante geuite klachten naar genoegen zou hebben behandeld, is voor de juistheid van die stelling in wet- en regelgeving geen grondslag te vinden. Anders dan appellante kennelijk meent, heeft de rechtbank zich niet uitgelaten over de vraag of haar klachten over gedragingen van het college al dan niet doel treffen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.1.
Appellante krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.K. Teunissen