ECLI:NL:CRVB:2024:1512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
24/86 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op betalingsonmacht wegens niet tijdig indienen van formulier en niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Car, heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 29 november 2023. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellant niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 138,- heeft betaald en dat het formulier voor betalingsonmacht niet binnen de gestelde termijn is ingevuld en teruggestuurd. De Raad heeft appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen en het formulier in te vullen. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant niet voldaan aan de eisen, waardoor het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellant in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, met A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 juni 2024
24/86 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 november 2023, 23/3069
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 12 januari 2024 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 12 februari 2024 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Bij digitaal bericht van 9 maart 2024 heeft de gemachtigde van appellant laten weten dat appellant een beroep doet op betalingsonmacht.
Bij brief van 14 maart 2024 heeft de Raad de gemachtigde van appellant verzocht om appellant het formulier betalingsonmacht te laten invullen en binnen vier weken retour te sturen. Daarbij is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat indien het formulier niet op tijd retour is gestuurd, of indien gegevens ontbreken, het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen.
Bij brief van 17 april 2024 heeft de Raad het beroep op betalingsonmacht afgewezen, aangezien (de gemachtigde van) appellant niet (tijdig) heeft voldaan aan het verzoek van de Raad van 14 maart 2024.
Bij aangetekende brief van 18 april 2024 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.