ECLI:NL:CRVB:2024:1482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
23/1479 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag traplift op grond van de Wmo 2015

Deze zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een traplift op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die kampt met psychische en fysieke problemen, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift. Het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta heeft deze aanvraag op 18 februari 2022 afgewezen, gebaseerd op een medisch advies dat concludeerde dat er geen medische redenen waren om appellante een traplift te verstrekken. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 7 juni 2024 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college vertegenwoordigd was door twee personen. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de aanvraag en dat het medisch advies en de aanvullingen daarop voldoende onderbouwd waren. De Raad heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gevonden die tot een ander oordeel zouden leiden dan dat van de rechtbank.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de traplift in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/1479 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2023, 22/3427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta (college)
Datum uitspraak: 19 juli 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag voor een traplift op grond van de Wmo 2015. Net als de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat de afwijzing stand houdt.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Jonge en mr. J.A.H. Nieman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1977, kampt met psychische problemen en verschillende fysieke problemen, waaronder heup- en beenklachten. Appellante gebruikt vanwege haar klachten medicatie die bijwerkingen geven.
1.2.
Met een besluit van 18 februari 2022 heeft het college de aanvraag van appellante om haar, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift te verstrekken, afgewezen. Aan deze afwijzing heeft het college een medisch advies van 10 februari 2022 ten grondslag gelegd. In dat advies wordt geconcludeerd dat er geen medische reden is waarom appellante niet zou kunnen traplopen. Een traplift zal een anti-revaliderend effect hebben. Gelet op het medicijngebruik van appellante en de verminderde evenwichtszin die daarmee gepaard kan gaan, is wel geadviseerd om een tweede trapleuning aan te brengen.
1.3.
Met een besluit van 2 augustus 2022 (bestreden besluit) is het college bij de afwijzing gebleven. Hieraan liggen nog twee aanvullende rapporten van de medisch adviseur ten grondslag waarin is ingegaan op de door appellante in bezwaar ingebrachte informatie van haar fysiotherapeut, huisarts, orthopeed-traumatoloog en psychiater.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch advies van 10 februari 2022 en de daarop in bezwaar gemaakte aanvullingen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn gemotiveerd. De door appellante in beroep ingebrachte medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. Het college mocht het bestreden besluit dan ook baseren op het medisch advies en de aanvullingen daarop.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Wat appellante tegen die uitspraak heeft aangevoerd komt er samengevat op neer dat het college zich niet mocht baseren op het medisch advies en de aanvullingen daarop.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in de kern herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2 weergegeven. Hieraan voegt de Raad nog het volgende toe.
4.2.
Dat in bezwaar dezelfde medisch adviseur is gevraagd om de door appellante ingebrachte informatie te beoordelen, is geen reden om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Er is geen rechtsregel die voorschrijft dat in een procedure als hier aan de orde verschillende medisch adviseurs betrokken moeten zijn. Daarnaast blijkt uit het medisch advies en de aanvullingen daarop dat de medisch adviseur de door appellante aangeleverde informatie zichtbaar bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken, is nagegaan of de later ingebrachte informatie aanleiding gaf om zijn advies bij te stellen en afdoende heeft gemotiveerd waarom hier geen aanleiding voor was.
4.3.
In de stukken die appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, vindt de Raad geen steun om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De van de psychiater afkomstige brieven komen qua strekking overeen met de informatie van de psychiater die bij de rechtbank is overgelegd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen gaat de psychiater uit van de situatie zoals die was, te weten een trap met één trapleuning. De medisch adviseur heeft rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicijnen en de gevolgen hiervan voor het traplopen en juist om die reden een tweede trapleuning geadviseerd.
4.4.
Uit het dossier blijkt dat het college onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke realiseerbaarheid van een tweede trapleuning. In het kader van dat onderzoek heeft een huisbezoek plaatsgevonden en heeft het college contact gezocht met de woningbouwvereniging. Gelet hierop wordt de enkele stelling van appellante dat de trap niet geschikt is voor een tweede trapleuning niet gevolgd.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) L.C. van Bentum