In deze zaak heeft mr. F.Y. Gans namens appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil met het CAK. Op 18 november 2022 heeft het CAK een nieuw besluit genomen, waarop mr. Gans heeft gereageerd door het hoger beroep in te trekken. Dit gebeurde bij brief van 21 december 2023, waarin ook werd verzocht om het CAK te veroordelen in de proceskosten. Het CAK stemde in met deze proceskostenveroordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.
De Raad overweegt dat volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. Dit is ook van toepassing op hoger beroep volgens artikel 8:108 van de Awb. De Raad heeft vastgesteld dat het CAK de bezwaren van appellant heeft gehonoreerd door de eigen bijdragen voor de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 december 2020 op € 0,- vast te stellen en de bestreden vordering te laten vervallen.
De Centrale Raad van Beroep heeft het CAK veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.625,-, en heeft bepaald dat het CAK het door appellant betaalde griffierecht in beroep (€ 48,-) en in hoger beroep (€ 136,-) dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.