ECLI:NL:CRVB:2024:1360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
21/1325 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.L.M. Vreeswijk, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2021. De rechtbank had in die uitspraak een beslissing genomen in een bestuursrechtelijke kwestie. Op 10 november 2022 heeft mr. Vreeswijk namens appellante het hoger beroep ingetrokken, omdat het bestuursorgaan, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante. Appellante verzocht de Raad om het college te veroordelen in de proceskosten.

Het college heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep is ingetrokken omdat partijen tot een schikking zijn gekomen. Het college heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten en griffierechten in zowel beroep als hoger beroep te vergoeden.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- voor de procedure in beroep en € 875,- voor de procedure in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.625,-. Daarnaast moet het college het door appellante betaalde griffierecht in beroep (€ 48,-) en in hoger beroep (€ 134,-) vergoeden. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 juli 2024
21/1325 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 maart 2021, 20/1443
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 10 november 2022 heeft mr. Vreeswijk namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep is ingetrokken omdat partijen tot een schikking zijn gekomen. Het college heeft aangegeven de proceskosten en de griffierechten in beroep en hoger beroep te willen vergoeden.
Aldus is aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen. Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Ook dient het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-.
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen