ECLI:NL:CRVB:2024:1357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
24/838 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 9 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/838 PW. Het hoger beroep van de appellant, die in beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, is niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 april 2024, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 138,- tijdig te betalen.

De appellant werd bij brief van 20 april 2024 geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en kreeg de instructie om dit bedrag binnen 28 dagen te voldoen. Een tweede herinnering volgde op 21 mei 2024, waarin opnieuw werd benadrukt dat het griffierecht binnen vier weken na de datum van die brief moest zijn betaald. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest. Gezien het feit dat het griffierecht niet tijdig was betaald, werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak werd gedaan door rechter C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 juli 2024
24/838 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 april 2024, 23/3716
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD BOL)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 20 april 2024 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 21 mei 2024 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.