Uitspraak
2 april 2024, 23/3716
Centrale Raad van Beroep
Op 9 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/838 PW. Het hoger beroep van de appellant, die in beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, is niet-ontvankelijk verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 april 2024, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 138,- tijdig te betalen.
De appellant werd bij brief van 20 april 2024 geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en kreeg de instructie om dit bedrag binnen 28 dagen te voldoen. Een tweede herinnering volgde op 21 mei 2024, waarin opnieuw werd benadrukt dat het griffierecht binnen vier weken na de datum van die brief moest zijn betaald. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest. Gezien het feit dat het griffierecht niet tijdig was betaald, werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak werd gedaan door rechter C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.