ECLI:NL:CRVB:2024:1333
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 wegens ontbreken duurzame band met Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, die op 11 februari 2021 vanuit [X] naar Nederland is gekomen met haar twee minderjarige kinderen, had in maart 2021 kinderbijslag aangevraagd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De aanvraag werd op 1 april 2021 afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat appellante op de peildatum nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, die oordeelde dat appellante op de peildatum nog geen ingezetene van Nederland was.
De rechtbank weegt in haar oordeel mee dat appellante na haar komst naar Nederland wel de intentie heeft geuit om zich definitief te vestigen, maar dat deze intentie niet voldoende werd ondersteund door objectieve factoren. Op de peildatum had appellante slechts kort in Nederland verbleven en woonde zij bij haar volwassen dochter. Bovendien had zij geen werk en geen andere wezenlijke bindingen in Nederland, wat haar status als ingezetene in twijfel trok. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat appellante op 1 april 2021 nog geen duurzame band met Nederland had, ondanks haar argumenten dat zij in Nederland woonde en haar kinderen naar school gingen.
De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in de eerdere uitspraak van de rechtbank zijn genoemd. De Raad neemt deze overwegingen over en ziet geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen, ook niet in het licht van recente ontwikkelingen in het bestuursrecht.