ECLI:NL:CRVB:2024:1314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/9 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en beoordeling van blijvende zorgbehoefte

Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 2005, heeft een autisme spectrum stoornis met spraak- en taalproblematiek en een verstandelijke beperking. Op 17 september 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies. Het CIZ concludeerde dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid was vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteerde en daarom hoger beroep instelde.

In het hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er wel degelijk sprake is van een blijvende zorgbehoefte. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en dat de medische informatie van Stichting MEE niet voldoende onderbouwde dat appellant niet verder zou kunnen ontwikkelen. De Raad bevestigt dat het CIZ zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen blijvende behoefte aan zorg is, en dat de rechtbank dit oordeel heeft onderschreven.

De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier L.B. Vrugt, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.

Uitspraak

23/9 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2022, 21/2220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CIZ (bestuursorgaan)
Datum uitspraak: 4 juli 2024
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de vraag of het CIZ de aanvraag van appellant voor zorg op grond van de Wlz terecht heeft afgewezen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. L.L. Ross, advocaat, nadere stukken ingediend. Het CIZ heeft op deze stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Voor appellant zijn mr. Ross en de moeder en broer van appellant verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 2005, heeft een autisme spectrum stoornis met spraak- taalproblematiek en een verstandelijke beperking. In verband hiermee is namens appellant op 17 september 2020 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Met een besluit van 3 november 2020 – gehandhaafd met een besluit van 20 april 2021 (bestreden besluit) – heeft het CIZ de aanvraag afgewezen. Op basis van een medisch advies heeft het CIZ zich op het standpunt gesteld dat de grondslagen psychische stoornis en verstandelijke handicap aan de orde zijn, maar dat nog geen sprake is van een medisch objectief vast te stellen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid in de zin van de Wlz. Het meest recente intelligentieonderzoek is verouderd en er is geen inzicht in de diagnostiek rondom de adaptieve vermogens van appellant, waardoor noodzakelijk inzicht in de zorgbehoefte en het noodzakelijke aansturingsniveau van appellant ontbreekt. Gezien de leeftijd van appellant is het aannemelijk dat hij zich nog op verschillende gebieden zal ontwikkelen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat het CIZ terecht heeft gesteld dat niet is komen vast te staan dat appellant een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Voor deze conclusie mocht het CIZ zich baseren op het advies van de medisch adviseur. Anders dan appellant heeft aangevoerd kan uit de mate van zorg die de moeder aan appellant verleent niet worden afgeleid dat die zorg medisch objectief gezien 24 uur per dag nodig is en dat die zorgbehoefte blijvend is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft – samengevat – aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad stelt daarbij voorop dat de te beoordelen periode loopt van 3 november 2020 tot en met 20 april 2021.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep over de mate van zorg die de moeder verleent heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgrond in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgrond en onderschrijft de overweging waarop dat oordeel berust.
4.2.
In de medische informatie van Stichting MEE die appellant in hoger beroep heeft overgelegd heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Het CIZ heeft zich onder verwijzing naar een medisch advies van 7 mei 2024 op het standpunt kunnen stellen dat uit de gegevens van MEE niet blijkt dat het CIZ zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is komen vast te staan dat appellant een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. De informatie van MEE dateert van een aanzienlijk latere datum dan het bestreden besluit en onderbouwt onvoldoende dat appellant zich niet verder zou (hebben) kunnen ontwikkelen.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L.B. Vrugt