ECLI:NL:CRVB:2024:1314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en beoordeling van blijvende zorgbehoefte
Deze uitspraak betreft de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellant, geboren in 2005, heeft een autisme spectrum stoornis met spraak- en taalproblematiek en een verstandelijke beperking. Op 17 september 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies. Het CIZ concludeerde dat er geen blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid was vastgesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant niet accepteerde en daarom hoger beroep instelde.
In het hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er wel degelijk sprake is van een blijvende zorgbehoefte. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en dat de medische informatie van Stichting MEE niet voldoende onderbouwde dat appellant niet verder zou kunnen ontwikkelen. De Raad bevestigt dat het CIZ zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen blijvende behoefte aan zorg is, en dat de rechtbank dit oordeel heeft onderschreven.
De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier L.B. Vrugt, en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.