ECLI:NL:CRVB:2024:1268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23/3287 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening kinderbijslag op grond van de AKW

Op 10 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/3287 AKW, waarin het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak werd afgewezen. Verzoeker had tot en met het vierde kwartaal van 2020 kinderbijslag ontvangen voor zijn dochter, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat hij over dat kwartaal geen recht had op kinderbijslag, omdat zijn dochter niet tot zijn huishouden behoorde op de peildatum. De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In de uitspraak waarvan herziening werd gevraagd, heeft de Raad deze eerdere uitspraak in stand gelaten.

Verzoeker stelde in zijn verzoek om herziening dat de Svb en de Raad niet alle gegevens hadden ingezien die hij had ingediend, met name betreffende zijn bankrekening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen. De Raad benadrukte dat herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. De voorwaarden voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, waren niet vervuld. Verzoeker had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die aan de voorwaarden voldeden. De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening niet kon slagen en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Verzoeker kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/3287 AKW
Datum uitspraak: 10 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juli 2022, 22/448 AKW
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: L.C. van Bentum.
Ter zitting van 10 juni 2024 is verzoeker verschenen, bijgestaan door mr. A. van Schaik, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn. Partijen hebben via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Verzoeker heeft tot en met het vierde kwartaal van 2020 kinderbijslag op grond van de AKW [1] ontvangen voor zijn dochter [naam dochter] . Naar aanleiding van een onderzoek heeft de Svb besloten dat hij over het vierde kwartaal van 2020 geen recht heeft op kinderbijslag. Zijn dochter behoorde niet tot zijn huishouden op de peildatum van dat kwartaal. Verzoeker dient, om recht te hebben op kinderbijslag, aan te tonen dat hij haar in belangrijke mate heeft onderhouden. Daarin was hij, naar de mening van de Svb, niet geslaagd. Het beroep hiertegen is door de rechtbank ongegrond verklaard. In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Raad deze uitspraak in stand gelaten en daarmee is vastgesteld dat verzoeker over het vierde kwartaal van 2020 geen recht heeft op kinderbijslag.
2. In zijn verzoek om herziening stelt verzoeker met name dat de gegevens die hij had ingezonden/beschikbaar had gemaakt over zijn rekening bij de ABN/AMRO niet zijn ingezien door de Svb en door de Raad.
3.1.
De Raad komt tot het oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een hernieuwde discussie over de desbetreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte, cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. [2] De herziening van een uitspraak op grond van dat artikel is alleen mogelijk op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als zij bij de bestuursrechter eerder bekend waren geweest.
Herziening kan dus alleen plaatsvinden als er feiten en omstandigheden zijn van vóór de uitspraak, die verzoeker niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn en – als ze voor de uitspraak wel bekend zouden zijn geweest – tot een andere uitkomst hadden kunnen leiden.
3.3.
Wat verzoeker heeft aangevoerd zijn geen feiten en omstandigheden als in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn bedoeld. In het dossier bevinden zich vele bankafschriften van de rekening van verzoeker. Uit de uitspraak waarvan herziening is verzocht, en ook uit de rechtbankuitspraak die daaraan vooraf is gegaan, blijkt dat deze bankafschriften, voor zover deze betrekking hebben op het vierde kwartaal van 2020, ook zijn beoordeeld in die procedures. Door verzoeker is niet aannemelijk gemaakt dat er nog andere, met name financiële, stukken zijn die niet zijn beoordeeld en mogelijk wel van belang hadden kunnen zijn. Verzoeker wil in feite op basis van al bekende gegevens een, niet bij het rechtsmiddel van herziening passende, hernieuwde discussie over zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank voeren. Het middel van herziening is hiervoor niet bedoeld.

Conclusie en gevolgen

3.5.
Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 29 juli 2022 in stand blijft.
4. Verzoeker krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.C. van Bentum (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Hoofdstuk 6, titel 8.1, met uitzondering van afdeling 8.1.1 en artikel 8:13, titel 8.2, met uitzondering van artikel 8:41, tweede lid, titel 8.3 en titel 8.5, met uitzondering van artikel 8:109, zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing.
(…)
4. Indien de uitspraak wordt herzien, betaalt de griffier het griffierecht terug.

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Algemene wet bestuursrecht.