ECLI:NL:CRVB:2024:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/3456 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en indienen gronden

Op 11 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/3456 BBZ. Het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam is niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat de gronden van het hogerberoepschrift niet tijdig zijn ingediend. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichtingen met betrekking tot het griffierecht en het indienen van de gronden, maar heeft hieraan niet voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn die een verontschuldiging voor dit verzuim kunnen vormen. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld. De uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 juni 2024
23/3456 BBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 november 2023, 23/4747
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 30 december 2023 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 18 januari 2024 is appellant erop gewezen dat het hogerberoepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevat, en is medegedeeld dat binnen vier weken schriftelijk aangegeven dient te worden waarom appellant het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank.
Bij digitaal bericht van 28 januari 2024 heeft appellant de Raad verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van de gronden van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 30 januari 2024 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
Bij aangetekende brief van 28 februari 2024 is aan appellant eenmalig uitstel verleend voor het indienen van de gronden van het hoger beroep en is medegedeeld dat appellant binnen vier weken na de datum van deze brief de gronden moet indienen. Daarbij is erop gewezen dat als de gronden niet tijdig worden ingediend, appellant er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Ook de gronden van het hogerberoepschrift zijn niet binnen de termijn toegezonden. Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.