ECLI:NL:CRVB:2024:1208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning bijstand en de beoordeling van leningen voor levensonderhoud
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de toekenning van bijstand en de vraag of bedragen die op de bankrekening van appellante zijn gestort, terecht als inkomsten in mindering zijn gebracht op de bijstand. Appellante heeft aangevoerd dat deze bedragen leningen van haar dochters zijn, bedoeld voor haar levensonderhoud. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het om leningen gaat, en dat het college de stortingen en bijschrijvingen terecht als inkomen heeft aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de bedragen leningen zijn. De Raad heeft overwogen dat appellante geen documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat de stortingen en bijschrijvingen daadwerkelijk leningen zijn, en dat de enkele stelling van een mondelinge overeenkomst niet voldoende is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de vermindering van de bijstand met de betwiste bedragen in stand blijft. Hierdoor krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.