ECLI:NL:CRVB:2024:1206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/1338 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Aarsman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 15 maart 2023 een uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie, met zaaknummer 21/4187. Op 11 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in het hoger beroep, geregistreerd onder nummer 23/1338 PW. Tijdens de procedure heeft mr. Aarsman namens appellante het hoger beroep ingetrokken, nadat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een herziene beslissing op bezwaar had genomen op 17 oktober 2023. Deze herziene beslissing verklaarde het bezwaarschrift van appellante gegrond en herroept het eerder bestreden besluit. Hierdoor is aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens het college veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- voor de procedure in beroep en € 875,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.625,-. Daarnaast moet het college het door appellante betaalde griffierecht in zowel de beroeps- als hoger beroepsprocedure vergoeden, te weten € 49,- en € 136,- respectievelijk. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 juni 2024
23/1338 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 maart 2023, 21/4187
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Aarsman, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 13 december 2023 heeft mr. Aarsman namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft bij brief van 28 februari 2024 laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat mr. Aarsman namens appellante het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van de herziene beslissing op bezwaar van 17 oktober 2023. Met deze herziene beslissing is het bezwaarschrift gegrond verklaard en is het bestreden besluit herroepen.
Aldus is aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen. Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Ook dient het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A. Giesen