In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. S. Aarsman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 15 maart 2023 een uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie, met zaaknummer 21/4187. Op 11 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in het hoger beroep, geregistreerd onder nummer 23/1338 PW. Tijdens de procedure heeft mr. Aarsman namens appellante het hoger beroep ingetrokken, nadat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een herziene beslissing op bezwaar had genomen op 17 oktober 2023. Deze herziene beslissing verklaarde het bezwaarschrift van appellante gegrond en herroept het eerder bestreden besluit. Hierdoor is aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens het college veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.750,- voor de procedure in beroep en € 875,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.625,-. Daarnaast moet het college het door appellante betaalde griffierecht in zowel de beroeps- als hoger beroepsprocedure vergoeden, te weten € 49,- en € 136,- respectievelijk. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.