ECLI:NL:CRVB:2024:1204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
24/981 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in AOW-zaak met betrekking tot verzekeringsstatus

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. Verzoekster, die een eenmanszaak heeft en als zelfstandig ondernemer werkt, heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zij van mening is dat haar verzekeringsstatus voor de AOW onterecht is vastgesteld. De Svb heeft in een eerder besluit bepaald dat verzoekster niet verzekerd was voor de AOW gedurende een bepaalde periode, omdat haar inkomsten uit arbeid boven het drempelbedrag lagen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het financiële belang van verzoekster pas relevant wordt wanneer zij de AOW-leeftijd heeft bereikt, wat nog ver in de toekomst ligt. Daarom was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2024, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond was, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

24/981 AOW
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 13 juni 2024

SAMENVATTING

Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat spoedeisend belang ontbreekt.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2023, 22/5444 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster heeft een eenmanszaak en werkt als zelfstandig [naam beroep]. Op 30 oktober 2020 is zij vanwege uitzending van haar partner naar het College financieel toezicht [woonplaats] en [plaatsnaam] met haar gezin verhuisd naar [woonplaats].
1.2.
Op 2 november 2021 heeft verzoekster aan de Svb een pensioenoverzicht gevraagd. Bij besluit van 23 mei 2022 heeft de Svb dit overzicht aan verzoekster toegezonden. In het pensioenoverzicht is verzoekster niet verzekerd geacht voor de AOW [1] van 1 november 2020 tot en met 19 mei 2022.
1.3.
In het besluit van 3 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van verzoekster deels gegrond verklaard. De Svb heeft verzoekster in de periode van 23 november 2020 tot en met 19 mei 2022 niet verzekerd voor de AOW geacht. Volgens de Svb is verzoekster met toepassing van artikel 3, derde lid, onder a van KB 746 [2] gedurende die periode niet verzekerd, omdat haar inkomsten uit arbeid meer bedragen dan het in dat artikel bedoelde drempelbedrag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het standpunt van verzoekster
3. Verzoekster is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Ook heeft zij de Raad gevraagd om bij voorlopige voorziening de Svb te gelasten de hardheidsclausule uit KB 746 toe te passen dan wel haar toe te laten tot de vrijwillige verzekering per de datum dat de AOW-opbouw is gestopt.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Awb [3] in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel (financieel) spoedeisend belang. Het gaat in deze zaak echter om een tussentijdse vaststelling van de door verzoekster opgebouwde verzekerde tijdvakken voor de AOW in een pensioenoverzicht. Een mogelijk financieel belang doet zich pas voor als verzoekster de AOW-leeftijd heeft bereikt. Bij verzoekster, die geboren is op 20 oktober 1976, is deze datum nog ver weg. Van een actueel financieel spoedeisend belang is daarom geen sprake. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken dat behandeling van de bodemprocedure niet door verzoekster zou kunnen worden afgewacht.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen, leidt ertoe dat bij het verzoek om een voorlopige voorziening onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

4.4.
Het verzoek is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.R. Olde Engberink

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999.
3.Algemene wet bestuursrecht.