ECLI:NL:CRVB:2024:1156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
21/4391 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere besluiten inzake bijstandsrecht zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had verzocht om herziening van eerdere besluiten met betrekking tot zijn recht op bijstand, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die deze herziening konden rechtvaardigen. De appellant had vragen gesteld over de bekendmaking en inhoud van de oorspronkelijke besluiten, maar deze vragen waren niet onderbouwd met feiten of rechtsregels die de besluiten onmiskenbaar onjuist zouden maken.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gepresenteerd. De eerdere besluiten, waaronder het besluit van 29 juni 2018 en het boetebesluit van 25 oktober 2018, zijn niet ter beoordeling voorgelegd in deze procedure. De Raad concludeert dat de afwijzing van de herzieningsverzoeken niet evident onredelijk is en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten of het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

21.4391 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2021, 21/3785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Zitting heeft: E.C.E. Marechal
Griffier: S. van Pelt
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. Laurman, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Breure.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Omvang van het geding
1. In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of in dit geding ook de oorspronkelijke besluiten, waarvan herziening is verzocht, voorliggen. Het antwoord op deze vraag is ontkennend.
2. Voor zover bezwaar is gemaakt in het schrijven van 20 juni 2020 tegen het besluit van 29 juni 2018, waarbij het recht op bijstand van appellant is herzien en teruggevorderd, is hierop beslist bij beslissing op bezwaar van 25 juni 2020. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard en hierover loopt nog een (andere) procedure bij de Raad. Van overig gemaakt bezwaar geeft het dossier geen blijk.
3. Tegen het boetebesluit van 25 oktober 2018 is op 2 oktober 2020 bezwaar gemaakt, waarbij tevens is verzocht om herziening. Het college heeft op 24 november 2020 op het bezwaar beslist. Niet in geschil is dat geen beroep is ingesteld tegen het besluit van 24 november 2020. Dit besluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor, zodat ook niet wordt toegekomen aan de vraag of het college dit besluit al en los van de beslissing op het bezwaar op het herzieningsverzoek kon nemen.
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden?
4. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant aan de verzoeken om herziening van de oorspronkelijke besluiten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag heeft gelegd. Niet gebleken is dat appellant niet eerder kon beschikken over de verklaring van de koper van zijn auto en het bewijs van overlijden van zijn oma. Ook het schuldenoverzicht van 17 juli 2020 kan, anders dan appellant heeft gesteld, niet worden aangemerkt als nieuw feit. Dit schuldenoverzicht is niet van zodanige aard dat het tot andere beschikkingen aanleiding kan geven.
Afwijzing herzieningsverzoek evident onredelijk?
5. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de afwijzing van de herzieningsverzoeken evident onredelijk is. Appellant heeft weliswaar vragen opgeworpen over de bekendmaking en de inhoud van de oorspronkelijke besluiten, maar geen feiten of rechtsregels gesteld waaruit blijkt dat deze besluiten onmiskenbaar onjuist zijn.
6. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten en het griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S. van Pelt (getekend) E.C.E. Marechal