In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem per 5 mei 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 1 november 2017 ziekmeldde, had eerder een WIA-beoordeling ondergaan waarbij hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Het Uwv weigerde de ZW-uitkering op basis van de conclusie dat appellant geschikt was voor de functies die eerder in het kader van de WIA-beoordeling waren geselecteerd. Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn medische situatie niet was verbeterd en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had voor de weigering van de ZW-uitkering. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om te concluderen dat appellant per 5 mei 2021 geschikt was voor ten minste drie van de eerder geselecteerde functies. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, waarbij hij oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de weigering van de ZW-uitkering terecht was en dat appellant niet in aanmerking kwam voor de uitkering.