ECLI:NL:CRVB:2023:990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
22 / 1478 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag vrijwillige verzekering AOW

In deze uitspraak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW), maar deze aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen. De Svb verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, wat leidde tot een rechtsgang. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen de besluiten van de Svb niet-ontvankelijk, wat appellant niet kon accepteren. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelt dat de gronden die appellant heeft ingediend tegen het eerste besluit ook van toepassing zijn op het tweede besluit, en dat appellant dus wel degelijk gronden heeft ingediend. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond, waarmee de afwijzing van de aanvraag door de Svb wordt bevestigd. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

22/1478 AOW
Datum uitspraak: 24 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2022, 21/3933 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 2 april 2021 heeft de Svb de aanvraag om toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met een besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Met een besluit van 20 december 2021 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bestreden besluit 1 ingetrokken en is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van appellant op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht geacht tegen het bestreden besluit 2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 april 2023. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op grond van artikel 6:19 van de Awb hebben de gronden tegen het bestreden besluit 1 ook betrekking op het bestreden besluit 2. Dat deze gronden uitsluitend betrekking hebben op de niet-ontvankelijkverklaring maakt niet dat appellant geen gronden heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Raad verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 alsnog ongegrond. De Svb heeft appellant terecht niet toegelaten tot de vrijwillige verzekering.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij het bestreden besluit 1 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van gronden.
1.2.
Met het bestreden besluit 2 heeft de Svb het bestreden besluit 1 ingetrokken en een nieuwe (inhoudelijke) beslissing op bezwaar genomen. Hierbij is de Svb gebleven bij de weigering om appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Appellant heeft zijn aanvraag niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering (1 juli 2019) ingediend en er is geen sprake van een bijzondere situatie om van de aanmeldingstermijn af te wijken. Het bezwaar is dan ook ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is nietontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van gronden. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant geen gronden heeft ingediend tegen dat besluit en dat hij hiervoor voldoende gelegenheid heeft gehad. De gemachtigde van appellant heeft dit ter zitting ook erkend. Voorts is de Svb veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover zijn beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk is verklaard. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit 2 juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Appellant vindt dat zijn beroep tegen het bestreden besluit 2 ten onrechte nietontvankelijk is verklaard. Hij heeft aangevoerd dat zijn beroep voldoende gronden bevatte voor een inhoudelijke beoordeling.
4.4.
Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Hierin is geregeld dat het beroep dat is ingediend tegen het ingetrokken besluit ook betrekking heeft op het nieuwe besluit. Dit is alleen anders als partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Vaststaat dat appellant gronden heeft ingediend tegen het ingetrokken bestreden besluit 1 en geen afzonderlijke gronden tegen het bestreden besluit 2. Op grond van artikel 6:19 van de Awb hebben de gronden tegen het bestreden besluit 1 ook betrekking op het bestreden besluit 2. Dat deze gronden uitsluitend betrekking hebben op de niet-ontvankelijkverklaring maakt niet dat appellant geen gronden heeft ingediend. Van een verzuim als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is geen sprake. De Raad verwijst in dit verband naar een uitspraak van 11 februari 2013. [1] De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.5.
De Raad zal daarom het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen. De gronden die appellant heeft ingediend in beroep zien alleen op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en zien niet op de redenen van de Svb om appellant niet toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Deze gronden konden dan ook niet leiden tot de conclusie dat de Svb ten onrechte heeft geweigerd om appellant toe te laten. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond moeten verklaren.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover het beroep tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep wordt alsnog ongegrond verklaard. De Svb heeft appellant terecht niet toegelaten tot de vrijwillige verzekering.
5. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant. Omdat aan appellant in beroep reeds zijn proceskosten en griffierecht vergoed heeft gekregen en de aangevallen uitspraak op dat onderdeel in stand wordt gelaten, wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb wordt bepaald dat de griffier van de Raad het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- aan appellant zal vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep tegen het besluit van 20 december 2021 niet-ontvankelijk is verklaard;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 20 december 2021 ongegrond;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 837,-;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het door appellant betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) D. Al-Zubaidi

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:5, eerste lid
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.