ECLI:NL:CRVB:2023:694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
21 / 4085 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, geboren in 1999, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege diverse psychische klachten, waaronder een obsessief-compulsieve stoornis, ADHD en depressieve klachten. Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is uitbehandeld en dat er geen kans is op verbetering. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische klachten al lange tijd bestaan en dat zij alles heeft gedaan om beter te worden, maar dat dit niet is gelukt. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante de door haar behandelend psychiater geadviseerde klinische behandeling vroegtijdig heeft afgebroken en dat er nog steeds mogelijkheden voor behandeling zijn. De Raad heeft de conclusie van het CIZ en de rechtbank onderschreven dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, omdat niet is aangetoond dat zij is uitbehandeld.

De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat appellante met de in hoger beroep overgelegde stukken het medisch advies van het CIZ niet heeft weerlegd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4085 WLZ

Datum uitspraak: 12 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 oktober 2021, 21/408 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Alaca. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1999, is sinds de basisschool bekend met diverse klachten, die blijkens de beschikbare informatie vanaf de tweede klas van de middelbare school in ernst en omvang zijn toegenomen. Zij heeft haar VMBO-T-opleiding afgerond, maar is inmiddels in verband met haar klachten, verband houdend met een obsessief-compulsieve stoornis, depressieve klachten, ADHD, psychosen, wanen en een hersencyste, niet in staat om te werken of dagbesteding te doen. Appellante heeft bij het CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Het CIZ heeft bij besluit van 30 oktober 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2021 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft hieraan een medisch advies van 11 januari 2021 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft hierin vermeld dat de grondslagen psychische stoornis en somatische aandoening bij appellante kunnen worden vastgesteld. De psychische grondslag is evident het zwaarst wegend. Het is voldoende aannemelijk dat 24 uur zorg in de nabijheid noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. Echter, uit de door de behandelaren verstrekte informatie volgt ook dat tot op heden nog geen adequate behandeling heeft plaatsgevonden voor de psychische problematiek. Er is een reële kans op verbetering, mits de behandeling in klinische setting plaatsvindt. Appellante is nog jong en de behandeling bevindt zich in een vroeg stadium. Daarmee valt thans ook niet vast te stellen dat appellante een stabiele eindsituatie heeft bereikt, waarin geen reële verbetering meer te verwachten valt. Het CIZ heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, omdat de blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg niet kan worden vastgesteld.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het CIZ mocht uitgaan van de juistheid van het medisch advies. Door appellante is geen contraexpertise overgelegd waaruit blijkt dat het medisch advies onjuist is. Appellante heeft evenmin nadere medische informatie van haar behandelaren overgelegd, noch onderbouwd dat dit voor haar niet mogelijk is. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen concrete aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de inhoud van het medisch advies. Het CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken dat zij al een lange periode medische klachten heeft, behandeling heeft ondergaan en medicijnen heeft gebruikt. De gezondheidsklachten zijn met de tijd verergerd. Appellante heeft alles gedaan om beter te worden, maar het is helaas niet gelukt. Verder heeft zij meerdere brieven van behandelaren overgelegd. Volgens appellante volgt hieruit dat behandeling niet mogelijk is en zij aan de voorwaarden voor Wlz-zorg voldoet. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Voor zover de Raad dit betoog niet volgt, heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen.
3.2.
Het CIZ heeft in hoger beroep een aanvullend medisch advies ingediend. De medisch adviseur heeft na bestudering van de ontvangen informatie geen aanleiding gezien om de conclusie van het medisch advies dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit te wijzigen. De medisch adviseur heeft uiteengezet dat appellante de door de behandelend psychiater in 2021 geadviseerde klinische behandeling vroegtijdig heeft afgebroken. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat op basis van de beschikbare informatie nog steeds niet is vast te stellen dat alle behandelmogelijkheden zijn benut c.q. dat een eindsituatie is bereikt. Dat, terwijl van behandeling vermindering van klachten, verbetering in functioneren en zodoende afname van verzorgings- en begeleidingsbehoefte is te verwachten. Het CIZ heeft appellante verzocht een medische machtiging af te geven om nadere informatie op te vragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode in dit geschil loopt van de datum van de aanvraag, 24 september 2020, tot en met de datum van het bestreden besluit, 18 januari 2021.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.3.
Appellante heeft ook met de in hoger beroep overgelegde stukken het medisch advies van 11 januari 2021 niet weerlegd. Uit deze stukken volgt dat appellante is verwezen voor een klinische behandeling bij Overwaal. Hiermee is dus niet aannemelijk gemaakt dat ze is uitbehandeld en er geen kans op de door de medisch adviseur genoemde verbetering is. Appellante heeft geen nadere informatie verstrekt over het beëindigen van de behandeling bij Overwaal. Ook heeft zij aan het CIZ geen medisch machtiging afgegeven om hierover nadere informatie op te vragen. Mede hierdoor is niet aannemelijk dat de conclusie van de medisch adviseur onjuist is.
4.4.
Gelet op het voorgaande ziet de Raad ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.J. van der Veldt