ECLI:NL:CRVB:2023:60
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en risico laattijdige aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1976, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet kon worden vastgesteld dat de appellant als gevolg van ziekte of gebrek op zijn zeventiende en in de daaropvolgende jaren beperkingen ondervond die hem als arbeidsongeschikt konden kwalificeren. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De appellant voerde aan dat het Uwv een onzorgvuldige beoordeling had uitgevoerd, vooral na een hartstilstand in 2002, waarbij hij zwakbegaafd zou zijn vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de informatie uit 2002 onvoldoende aanknopingspunten bood voor een ander oordeel. De Raad bevestigde dat bij een laattijdige aanvraag, zoals die van appellant, het risico van het ontbreken van medische gegevens voor rekening van de appellant komt. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had gesteld dat niet kon worden vastgesteld dat appellant voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met C.G. van Straalen als griffier.