ECLI:NL:CRVB:2023:60

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
21/765 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en risico laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1976, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet kon worden vastgesteld dat de appellant als gevolg van ziekte of gebrek op zijn zeventiende en in de daaropvolgende jaren beperkingen ondervond die hem als arbeidsongeschikt konden kwalificeren. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant voerde aan dat het Uwv een onzorgvuldige beoordeling had uitgevoerd, vooral na een hartstilstand in 2002, waarbij hij zwakbegaafd zou zijn vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de informatie uit 2002 onvoldoende aanknopingspunten bood voor een ander oordeel. De Raad bevestigde dat bij een laattijdige aanvraag, zoals die van appellant, het risico van het ontbreken van medische gegevens voor rekening van de appellant komt. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had gesteld dat niet kon worden vastgesteld dat appellant voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met C.G. van Straalen als griffier.

Uitspraak

21 765 WAJONG

Datum uitspraak: 11 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2021, 19/4249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Th. Martens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Martens. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1976, heeft met een door het Uwv op 28 maart 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 28 maart 2019, gehandhaafd bij besluit van 23 oktober 2019, heeft het Uwv deze aanvraag na medisch onderzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Kort gezegd heeft het Uwv zich naar het oordeel van de rechtbank terecht en op basis van een zorgvuldig onderzoek op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of appellant rond de van belang zijnde periode al beperkingen had die voortvloeiden uit zijn hartaandoening en/of zijn gestelde zwakbegaafdheid.
3. Appellant heeft in hoger beroep, zoals ook in beroep, aangevoerd dat het Uwv een onzorgvuldige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft gedaan. Na een hartstilstand in 2002 is volgens appellant vastgesteld dat hij zwakbegaafd is. Hij had in het verleden ook regelmatig wegrakingen. Daardoor kon hij op zijn zeventiende en achttiende en daarna geen eenvoudig, uitvoerend werk doen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op de geboortedatum van appellant en de datum van de aanvraag is het beoordelingskader van de AAW van toepassing.
4.2.
In dit geding verschillen partijen van mening over de medische toestand en de daaruit voortvloeiende beperkingen van appellant in zijn zeventiende en achttiende levensjaar en de vijf jaren daarna. Anders dan bij een tijdige aanvraag moet bij een laattijdige aanvraag als die van appellant een beoordeling worden gedaan over een tijdvak in een (ver) verleden. Deze omstandigheid betekent volgens vaste rechtspraak dat, als onvoldoende gegevens over de gezondheidstoestand van de betrokkene in het van belang zijnde tijdvak beschikbaar zijn, deze omstandigheid voor risico van de betrokkene komt. Er kunnen alleen maar beperkingen worden aangenomen voor zover de wel beschikbare medische gegevens daarvoor voldoende grondslag vormen.
4.3.
De Raad is net als de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich na een voldoende zorgvuldig onderzoek terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat appellant als gevolg van ziekte of gebrek op zijn zeventiende, gedurende 52 weken daarna en/of in de periode van vijf jaar na zijn achttiende verjaardag beperkingen ondervond die maakten dat hij – naar het van toepassing zijnde beoordelingskader – als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De informatie uit 2002 biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn die aanwijzingen geven voor een inperkende zwakbegaafdheid rond de van belang zijnde periode. Verder heeft de behandelend cardioloog in 2002 weliswaar uiteengezet dat appellant een hart- en vaatziekte op basis van een mutatie in het gen heeft, maar ook dat niet bekend is wanneer die is ontstaan; bij de betreffende genafwijking kán deze hart- en vaatziekte ontstaan, maar het hóeft niet. De hart- en vaatziekte die appellant heeft, valt volgens de cardioloog niet onder een aangeboren hartafwijking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er met juistheid op gewezen dat niet gebleken is dat er vóór 2002 restricties waren op grond van cardiale problematiek.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen (medische) gegevens verstrekt die zijn standpunt onderbouwen. Zoals onder 4.2 van deze uitspraak is weergegeven, komt de omstandigheid dat medische gegevens waarmee appellant zijn standpunt kan onderbouwen ontbreken, bij een laattijdige aanvraag zoals deze voor zijn risico.
4.5.
De rechtbank heeft terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat niet kan worden vastgesteld dat appellant voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.G. van Straalen