ECLI:NL:CRVB:2023:497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet toewijzen van functie vanwege niet voldoen aan ervaringseis
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 april 2021 het beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 1 januari 2018 in dienst is, had gesolliciteerd naar de functie van Projectleider URD, waarvoor de rang van kapitein vereist was. De Staatssecretaris weigerde de functie toe te wijzen omdat appellant niet voldeed aan de gestelde ervaringseis, die inhoudt dat belangstellenden in de rang van eerste-luitenant een minimale looptijd in rang van drie jaar moeten hebben. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de Staatssecretaris discretionaire bevoegdheid heeft bij functietoewijzing en dat de rechtbank terughoudend moet zijn in de toetsing van deze bevoegdheid.
De rechtbank oordeelde dat de Procedureregel loopbaanpatronen van de Koninklijke Marechaussee correct was toegepast en dat de artikelen 19 en 20 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) niet in de weg stonden aan de ervaringseis. Appellant voerde aan dat hij de benodigde ervaring op andere manieren had opgedaan, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de geldigheid van de ervaringseis. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de functie niet aan appellant toe te wijzen.
De Raad concludeerde dat de ervaringseis in overeenstemming is met het loopbaanbeleid en dat de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris rechtmatig was toegepast. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.