ECLI:NL:CRVB:2023:411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
20 / 4247 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand wegens niet overleggen van gevraagde bankafschriften

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een aanvraag om bijstand die door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven buiten behandeling is gesteld. De aanvraag dateert van 12 augustus 2019, maar de appellante heeft de gevraagde bankafschriften niet overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het college. Het college handhaafde zijn besluit na bezwaar, en de rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de gevraagde bankgegevens essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. De appellante had de verplichting om de benodigde gegevens te verstrekken, en de Raad stelt vast dat de appellante niet tijdig heeft voldaan aan deze verplichting. De Raad wijst erop dat recente bankgegevens cruciaal zijn voor het vaststellen van de financiële situatie van de aanvrager, en dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de gevraagde gegevens kon beschikken.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

20.4247 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2020, 20/110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2023
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: N. van der Horn
Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Linders.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het college heeft de aanvraag om bijstand van appellante van 12 augustus 2019 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld bij besluit van 22 oktober 2019. Na het bezwaar van appellante heeft het college deze beslissing gehandhaafd bij besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit). De grondslag van dat besluit is dat appellante de door het college gevraagde gegevens, met name afschriften van de bankrekening van haar vader waarvoor zij gemachtigd is, van de bankrekening van haar minderjarige zoon en afschriften over de periode van 30 augustus 2019 tot en met 17 september 2019 van een bankrekening op haar eigen naam, niet heeft verstrekt, ook niet nadat haar daartoe tweemaal een nadere termijn was gegeven. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De gevraagde gegevens waren, anders dan appellante in hoger beroep wederom aanvoert, van belang voor de beoordeling van de aanvraag. Voor deze beoordeling is de financiële situatie van de aanvrager namelijk een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Recente bankgegevens bieden inzicht in de financiële situatie van appellante en zijn daarom van belang voor een goede beoordeling van de aanvraag. Dit geldt ook voor de afschriften die zien op de periode vanaf de aanvraagdatum. Die zijn immers nodig om de omvang van het recht op bijstand vast te stellen. Het college was, anders dan appellante opnieuw aanvoert, ook niet gehouden in de herstelbrief verder uit te leggen welke gegevens nog ontbraken. In de brief is te kennen gegeven welke gegevens appellante moest overleggen en welke zij al wel had overgelegd. Daaruit blijkt voldoende duidelijk welke gegevens nog ontbraken.
De beroepsgrond van appellante dat zij niet over de gevraagde gegevens kon beschikken omdat de bank de afschriften pas in de eerste dagen van de volgende maand ter beschikking stelt, slaagt niet. Gevraagd was om de afschriften tot en met 17 september 2019. De tweede en laatste keer dat appellante in de gelegenheid werd gesteld de aanvraag aan te vullen was bij brief van 3 oktober 2019. Toen bestond het afschrift over september 2019 volgens de gegevens van de bank al. Nu de hersteltermijn liep tot 18 oktober 2019, valt niet in te zien waarom appellante de gevraagde gegevens niet tijdig heeft kunnen verstrekken.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. van der Horn (getekend) O.L.H.W.I. Korte