ECLI:NL:CRVB:2023:388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
21 / 341 MAW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herberekening verhoogde toelage-buitenland voor studerende zoon van defensieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Staatssecretaris van Defensie. De appellant, een defensieambtenaar, had van 1 juli 2012 tot 17 juli 2017 een plaatsing in België en daarna op Curaçao. Tijdens zijn verblijf in België ontving hij een verhoogde toelage-buitenland voor zijn zoon die een hbo-opleiding volgde. Deze toelage liep door tot 1 augustus 2019, de datum waarop de studie van zijn zoon eindigde.

De Staatssecretaris van Defensie heeft op 29 januari 2020, met aanvullingen op 9 maart 2020, de aanvraag van de appellant voor herberekening van de verhoogde toelage-buitenland over de periode van 17 juli 2017 tot 1 augustus 2019 afgewezen. De reden hiervoor was dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD) en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule in artikel 28 van het VBD toe te passen.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de Staatssecretaris de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat het VBD geen regeling biedt voor situaties waarin een defensieambtenaar van buitenland naar buitenland wordt geplaatst en het kind zijn studie in het buitenland voortzet. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van de toepassing van de hardheidsclausule, aangezien de appellant zelf had gekozen voor de functie op Curaçao, terwijl zijn zoon in België wilde blijven studeren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

21.341 MAW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2020, 20/3882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Zitting heeft: L.M. Tobé, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: D. Al-Zubaidi
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N.I. van Os. Namens de staatssecretaris is verschenen mr. H. Zilverberg.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant was van 1 juli 2012 tot 17 juli 2017 geplaatst in België en vervolgens op Curaçao. Zijn zoon volgde een hbo-opleiding in België. Hiervoor ontving appellant een verhoogde toelage-buitenland op grond van artikel 9, tweede lid, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD), die heeft doorgelopen tot 1 augustus 2019, de datum waarop de studie van zijn zoon eindigde.
2. Met een besluit van 29 januari 2020, aangevuld op 9 maart 2020, en na bezwaar gehandhaafd met het besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit), heeft de staatssecretaris de aanvraag van appellant om herberekening van de verhoogde toelage-buitenland over de periode van 17 juli 2017 tot 1 augustus 2019 op grond van artikel 9, derde lid, van het VBD, afgewezen. Volgens de staatssecretaris voldoet appellant in deze periode niet aan de in artikel 9 van het VBD opgenomen voorwaarden voor een verhoogde toelage-buitenland en bestaat ook geen aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule in artikel 28 van het VBD.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule in artikel 28 van het VBD, omdat het VBD niet voorziet in een verhoogde toelage-buitenland in een situatie waarin sprake is van een plaatsing van buitenland naar buitenland en het kind zijn studie voortzet in het buitenland waar de defensieambtenaar het eerst was geplaatst. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. In artikel 9 van het VBD is, kort samengevat, bepaald dat de in het buitenland geplaatste defensieambtenaar met kinderen tot 25 jaar onder de daar vermelde voorwaarden aanspraak heeft op een verhoogde toelage-buitenland. Hiermee is een algemene regeling getroffen voor deze defensieambtenaren. Deze regeling geldt ook voor defensieambtenaren die, zoals appellant, geplaatst worden van buitenland naar buitenland. Het bepaalde in artikel 28 van het VBD, waarop appellant zich beroept, ziet op individuele gevallen waarin de bijzondere omstandigheden van het geval een afwijking van het bepaalde in de regeling kunnen rechtvaardigen. Wat appellant heeft aangevoerd, ziet daarop niet. De staatssecretaris heeft in zijn afweging kunnen betrekken dat het een persoonlijke keuze van appellant is om te solliciteren naar een functie op Curaçao, terwijl zijn zoon zijn studie in België wilde voortzetten. Dat appellant voor deze functie is voorgedragen, maakt dit niet anders.
6. De conclusie is dus dat de staatssecretaris heeft mogen afzien van de toepassing van artikel 28 van het VBD. Dit brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D. Al-Zubaidi (getekend) L.M. Tobé
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep