ECLI:NL:CRVB:2023:383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
21/4416 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had op 24 juli 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze werd afgewezen omdat zij volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met X. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat niet gebleken was dat appellante in een apart deel van de woning woonde. De woning was een eengezinswoning met twee slaapkamers, die door beiden werden gebruikt, wat voldeed aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding. Daarnaast was er voldoende bewijs voor wederzijdse zorg tussen appellante en X, wat ook een vereiste is voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding.

De Raad benadrukte dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang zijn voor de beoordeling. Het feit dat appellante later in de noodopvang bijstand heeft gekregen, doet niets af aan het feit dat zij ten tijde van de gezamenlijke huishouding met X geen recht had op bijstand. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4416 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2021, 20/1109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 14 februari 2023
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: E.A.J. Westra
Ter zitting is niemand verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante stond sinds 5 september 2017 ingeschreven op een adres in [woonplaats] . Daar stond sinds 21 augustus 2017 ook X ingeschreven.
2. Op 24 juli 2019 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Participatiewet. Bij besluit van 9 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. De reden hiervoor is dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met X. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante en X hadden in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning. Niet gebleken is dat appellante woonachtig was in een apart deel van de woning. Het betreft een eengezinswoning met twee slaapkamers, die door beiden werden gebruikt. Daarmee is aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding voldaan.
4. De gedingstukken bieden ook voldoende grondslag voor het standpunt van het college dat in de te beoordelen periode ook sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en X. Hierbij is het volgende van betekenis.
5. Vaststaat dat appellante ten tijde van de aanvraag als gevolg van haar ontslag op staande voet geen inkomen had. Zij heeft op 24 juni 2019 gebeld met een medewerker van de dienst SZW van het college met vragen over de bijstand. Daarbij heeft zij onder andere laten weten samenwonend te zijn en een partner te hebben die inkomsten heeft. Op 16 juli 2019 heeft appellante opnieuw gebeld en toen heeft ze gezegd dat het om haar huisgenoot gaat. Appellante heeft al eerder met X samengewoond op een ander adres. Het huurcontract van de woning die appellante in 2017 samen met X heeft gehuurd staat op hun beider naam. Appellante zou voorafgaand aan haar ontslag maandelijks € 500,- contant aan X betalen voor de huur. Als zij boodschappen deed voor beiden, verrekende zij dit soms met de huurbetaling. De boodschappen die zij deed, stonden thuis door elkaar, zij en X gebruikten wat ze nodig hadden. Verder heeft appellante verklaard dat ze allebei de woning schoonmaakten en dat beiden, maar meestal appellante, de afwas deden. Ook is sprake geweest van stortingen op beider bankrekeningen over en weer.
6. De beroepsgrond dat appellante slechts afhankelijk was van X, omdat zij geen inkomen meer had door het ontslag op staande voet en de detentie en dat er desondanks geen sprake was van wederzijdse zorg of financiële verstrengeling, omdat zij zoveel mogelijk onafhankelijk van X heeft geleefd, slaagt niet. Immers, de vraag of in een bepaald geval sprake is van wederzijdse zorg dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn niet van belang. Dat appellante later in de noodopvang uiteindelijk wel bijstand heeft gekregen maakt niet dat zij, toen zij nog een gezamenlijke huishouding voerde met X, ook recht had op bijstand.
7. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd te ondertekenen.(getekend) M. Hillen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke
huishouding.