ECLI:NL:CRVB:2023:383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had op 24 juli 2019 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze werd afgewezen omdat zij volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met X. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante en X in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat niet gebleken was dat appellante in een apart deel van de woning woonde. De woning was een eengezinswoning met twee slaapkamers, die door beiden werden gebruikt, wat voldeed aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding. Daarnaast was er voldoende bewijs voor wederzijdse zorg tussen appellante en X, wat ook een vereiste is voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding.
De Raad benadrukte dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang zijn voor de beoordeling. Het feit dat appellante later in de noodopvang bijstand heeft gekregen, doet niets af aan het feit dat zij ten tijde van de gezamenlijke huishouding met X geen recht had op bijstand. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.