ECLI:NL:CRVB:2023:353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van wachtgeld op basis van de Militaire Wachtgeldregeling 1961
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de staatssecretaris van Defensie. De appellant, een voormalig beroepsmilitair bij de Koninklijke Luchtmacht, had in 2018 te veel wachtgeld ontvangen door inkomsten uit zijn eigen bedrijf. De staatssecretaris had op 22 juni 2020 besloten dat het wachtgeld van de appellant moest worden verminderd op basis van artikel 6, derde lid, van de Militaire Wachtgeldregeling 1961 (Mwr). De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De appellant stelde dat de staatssecretaris onterecht het te veel betaalde bedrag van € 6.344,36 terugvorderde, omdat zijn inkomsten uit het bedrijf niet het gevolg waren van een verhoogde werkzaamheid of andere ontslaggerelateerde oorzaken.
De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de Mwr correct had toegepast. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn extra inkomsten niet gerelateerd waren aan zijn ontslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van het wachtgeld terecht was. De appellant kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent wachtgeld en de verantwoordelijkheden van de appellant om zijn situatie te onderbouwen.