Op 22 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de vaststelling van huwelijkse tijdvakken en de korting op haar ouderdomspensioen. Appellante, die in Marokko woont, was gehuwd sinds 1977 en had in Nederland gewoond van juni 1982 tot december 1983. De Svb had haar een ouderdomspensioen van 12% van het maximale AOW-pensioen toegekend, gebaseerd op de verzekeringsperioden van haar echtgenoot en haar eigen woonperiode in Nederland. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het pensioen niet voldoende was om van te leven.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij de Svb een korting van 88% op het ouderdomspensioen had toegepast. De Svb baseerde deze korting op de periodes waarin appellante niet verzekerd was voor de AOW. Tijdens de zitting op 11 januari 2023 heeft de Svb erkend dat de berekening van de huwelijkse tijdvakken niet correct was, en dat appellante recht had op een ouderdomspensioen van 14% in plaats van 12%.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb de korting op het ouderdomspensioen van appellante moest verlagen van 88% naar 86%, en dat het ouderdomspensioen met ingang van 1 november 2020 moest worden verhoogd naar 14%. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb vernietigd en zelf in de zaak voorzien. De Svb is ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan appellante.