ECLI:NL:CRVB:2023:325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
22/189 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-pensioen wegens gebrek aan verzekeringstijd in Nederland

Op 22 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 13 januari 2020, omdat de appellant niet verzekerd was geweest voor de AOW. In een daaropvolgend besluit op 20 mei 2020 verklaarde de Svb het bezwaar van de appellant ongegrond, met de stelling dat niet aannemelijk was dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt.

De rechtbank Amsterdam had eerder, op 23 november 2021, het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De appellant stelde in hoger beroep dat hij recht had op AOW, omdat hij tussen 1975 en 1984 in Nederland had gewoond en gewerkt. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De Svb had onderzoek gedaan naar de verblijfplaats en werkzaamheden van de appellant in Nederland, maar vond geen bewijs dat hij daadwerkelijk in Nederland had gewoond of gewerkt in de genoemde periode.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door M. Wolfrat, met Y.Y.S. Fatni als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2023. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

22.189 AOW

Datum uitspraak: 22 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2021, 20/4059 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In een besluit van 13 januari 2020 heeft de Svb de aanvraag van appellant om toekenning van een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen, omdat de appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.2.
In een besluit van 20 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2020 ongegrond verklaard. Volgens de Svb is niet aannemelijk geworden dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen verzekerde tijdvakken in Nederland heeft opgebouwd, omdat niet kan worden vastgesteld dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen. Appellant vindt dat hij verzekerd is geweest voor de AOW, omdat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant in de periode van 1975 tot 1984 verzekerd is geweest voor de AOW.
4.2.
Appellant heeft in zijn aanvraag te kennen gegeven dat hij [naam appellant] heet, geboren is in 1953 en gedurende de periode van 1975 tot 1984 in Nederland ( Amsterdam ) heeft gewoond en in die periode hier heeft gewerkt als stratenmaker. Ter ondersteuning van zijn stelling dat hij in Nederland heeft gewoond, heeft appellant diverse stukken overgelegd, daterend uit de jaren 1981 tot en met 1984, waarop verschillende namen zijn vermeld. Deze namen komen niet overeen met de naam die op de aanvraag is vermeld. Ook heeft appellant een Certificat d’Individualité van 19 april 2019 overgelegd. De namen die op de bewijsstukken zijn vermeld komen echter ook niet overeen met de naam die op het Certificat d’Individualité staat. In een brief van 26 augustus 2019 heeft de Svb appellant verzocht om uitleg te geven over de verschillende namen en geboortedata op de door hem overgelegde bewijsstukken en hem verzocht om een integraal afschrift van zijn geboorteakte over te leggen. Appellant heeft niet voldaan aan deze verzoeken.
4.3.
De Svb heeft bij de gemeente Amsterdam navraag gedaan of appellant ingeschreven is geweest in het bevolkingsregister, waarbij verschillende mogelijke namen en geboortedata zijn vermeld. Daarbij zijn ook bewijsstukken aan de gemeente Amsterdam gestuurd die mogelijk kunnen wijzen op het ontvangen van een bijstandsuitkering door appellant in de periode van 1975 tot 1984. De gemeente Amsterdam heeft meegedeeld dat de door appellant opgegeven naam en geboortedatum en verschillende andere namen en geboortedata niet voorkomen in de registraties van de gemeente, waaronder het bevolkingsregister. Raadpleging van het schakelregister heeft ook niet tot resultaat geleid.
4.4.
De Raad overweegt dat de Svb aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek heeft verricht naar het mogelijke verblijf en de mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland in de periode van 1975 tot 1984. Dit onderzoek is zorgvuldig. De in 4.2 vermelde bewijsstukken kunnen niet worden aangemerkt als bewijs van wonen of werken in Nederland, omdat niet aannemelijk is dat appellant de persoon is die wordt aangeduid in de overgelegde stukken. Appellant heeft verder geen bewijs overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.5.
Uit overweging 4.2 tot en met 4.4 volgt dat niet aannemelijk is dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt in de periode van 1975 tot 1984. De Svb heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW en de aanvraag om toekenning van een AOW-pensioen afgewezen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van Y.Y.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) Y.Y.S. Fatni
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par consequent, décidée par M. Wolfrat en présence de Y.Y.S. Fatni en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 22 Fevrier 2023.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.