ECLI:NL:CRVB:2023:277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22 / 651 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 14 februari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/651 PW. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard omdat het volledige griffierecht van € 136,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant heeft op 29 maart 2022 slechts € 1,- bijgeschreven, en op 28 juli 2022 opnieuw € 1,-. Pas op 31 augustus 2022 heeft appellant het resterende bedrag van € 135,- bijgeschreven, maar dit was te laat. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet in verzuim is geweest, maar dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van griffier A.F. Hulskes. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De griffier is opgedragen het betaalde griffierecht van € 137,- terug te storten aan appellant.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 februari 2023
22/651 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 september 2021, 21/1504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 2 maart 2022 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd en is meegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Op 29 maart 2022 heeft appellant een bedrag van € 1,- bijgeschreven op de juiste bankrekening.
Bij aangetekende brief van 2 april 2022 is appellant erop gewezen dat nog een griffierecht van € 135,- is verschuldigd en is meegedeeld dat dit bedrag binnen vier weken na de datum van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 1 juli 2022 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 136,- en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Op 28 juli 2022 heeft appellant een bedrag van € 1,- bijgeschreven op de juiste bankrekening.
Op 31 augustus 2022 heeft appellant een bedrag van € 135,- bijgeschreven op de juiste bankrekening.
Het volledige griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de griffier het betaalde griffierecht ter hoogte van € 137,- terugstort aan appellant.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van A.F. Hulskes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2023.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) A.F. Hulskes
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.