ECLI:NL:CRVB:2023:27
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Het hoger beroep was ingesteld door mr. N. Talhaoui, advocaat van appellant, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2020. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 is het onderzoek geschorst om het college de gelegenheid te geven nader medisch onderzoek te laten verrichten. Op 29 april 2022 heeft het college een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarna appellant op 13 mei 2022 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat het college met de gewijzigde beslissing op bezwaar aan appellant is tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het college te veroordelen in de proceskosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep.
De totale proceskosten zijn begroot op € 3.705,-, bestaande uit € 1.194,- voor bezwaar, € 837,- voor beroep en € 1.674,- voor hoger beroep. De Raad heeft bepaald dat appellant zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep rechtstreeks tot het college kan wenden. De uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2023.