ECLI:NL:CRVB:2023:2473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
22/495 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende inlichtingen over woon- en financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De aanvraag was afgewezen omdat appellant onvoldoende inlichtingen had verschaft over zijn woon- of verblijfadres en zijn financiële situatie. Appellant had eerder, op 19 november 2019, een aanvraag om bijstand ingediend, maar het college had deze afgewezen na het constateren dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en geen duidelijke informatie had gegeven over zijn financiële situatie.

De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 31 oktober 2023 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad bevestigde dat het college niet in staat was om te beoordelen of appellant recht had op bijstand, gezien de onduidelijkheid over zijn woon- en leefsituatie en de herkomst van zijn financiële middelen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/495 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2021, 20/3374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 12 december 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 november 2019 heeft het college de aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Röschlau. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Journée.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de vraag of het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. De Raad komt tot het oordeel dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over zijn woon- of verblijfadres en omdat hij onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn financiële situatie.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Sinds 2 januari 2007 is appellant voorzitter, secretaris en penningmeester van de Stichting [naam stichting] . Volgens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel heeft deze stichting als activiteiten: het ondersteunen, begeleiden, adviseren, besturen en financieren van startende en doorstartende ondernemingen en rechtspersonen.
1.2.
Met ingang van 16 april 2014 staat appellant ingeschreven in de Basisregistratie personen op adres X te [woonplaats] (opgegeven adres). Op 4 oktober 2019 heeft appellant bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de PW ingediend. Appellant heeft daarbij vermeld dat hij een nieuwe aanvraag doet, omdat zijn bijstand met terugwerkende kracht is stopgezet wegens het verzwijgen van een hennepplantage op het opgegeven adres en de inkomsten daaruit.
1.3.
Naar aanleiding van een kort geding vonnis van 9 oktober 2019 waarin is geoordeeld dat appellant de woning op het opgegeven adres diende te ontruimen en te verlaten, zijn toezichthouders van de gemeente [woonplaats] op 30 november 2019 gaan kijken op het opgegeven adres. Appellant is daar niet aangetroffen. Het college heeft appellant vervolgens uitgenodigd voor gesprekken op 4 en 11 november 2019. Appellant heeft beide afspraken afgezegd. Op 4 november 2019 heeft appellant telefonisch verklaard bij een vriendin te verblijven. Haar naam en adres wilde appellant niet noemen, omdat hij werd bedreigd. Hij wilde de vriendin niet in gevaar brengen. Tevens heeft appellant verklaard sinds een week niet meer in [plaatsnaam] te verblijven, maar in [woonplaats] . Op welk adres wilde appellant niet zeggen. Op 11 november 2019 heeft appellant telefonisch verklaard in [plaatsnaam] te verblijven op adres Z. De toezichthouders zijn na het telefonisch gesprek naar adres Z gegaan. Zij hebben appellant daar niet aangetroffen. Vervolgens zijn de toezichthouders naar het opgegeven adres gegaan, waar de eigenaar van de woning aanwezig was. Deze verklaarde dat appellant daar niet meer woonde.
1.4.
Het college heeft appellant verzocht om financiële gegevens in te leveren. Appellant heeft in de bezwaarprocedure bankafschriften van zijn privé-bankrekeningen overgelegd. Hierop zijn stortingen en een overschrijving van een bankrekening op naam van Stichting [naam stichting] te zien.
1.5.
Met het besluit van 19 november 2019, na bezwaar gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verschaft en onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woon-, leef- en financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende overwogen. De beoordelingsperiode loopt van 4 oktober 2019 tot en met 19 november 2019. Bij een aanvraag om bijstand moet de aanvrager aantonen dat hij de uitkering nodig heeft. Het college kan dan deze gegevens controleren. Appellant heeft onvoldoende informatie verschaft over zijn woon- en leefsituatie. Vaststond dat appellant niet meer op het opgegeven adres woonde. Appellant heeft geen antwoord willen geven op de vraag waar hij dan wel verbleef en vervolgens wisselende verklaringen afgelegd over zijn woonsituatie. Het college kon hierdoor niet beoordelen of appellant in de te beoordelen periode in de gemeente [woonplaats] woonde, terwijl dat wel noodzakelijke informatie was om te kunnen beslissen op zijn aanvraag. Appellant heeft ook onvoldoende informatie gegeven over zijn financiële situatie. Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt waaruit blijkt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien (de Raad begrijpt: sinds de beëindiging van zijn bijstand). Ook is uit de in bezwaar ingeleverde bankafschriften gebleken dat er diverse stortingen op de rekening van appellant hebben plaatsgevonden. De herkomst van deze stortingen is onvoldoende aangetoond. De stelling dat dit geleend geld was van een vriend, is onvoldoende onderbouwd. Ook is uit de stukken gebleken dat appellant voorzitter, secretaris en penningmeester is van de Stichting [naam stichting] . Hij heeft bij het college geen melding gedaan van het bestaan van deze stichting, van zijn activiteiten daarvoor en van de toegang tot de bankrekening van deze stichting. Appellant heeft de bankafschriften van Stichting [naam stichting] ondanks verzoek daartoe niet overgelegd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Appellant voert, net als in beroep, aan dat hij wel voldaan heeft aan de inlichtingenverplichting. Hij heeft voldoende informatie aan het college verstrekt om te kunnen vaststellen dat hij recht had op bijstand, zowel over zijn woonsituatie als over zijn financiën.
4.3.
Wat appellant aanvoert is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, zoals weergegeven onder 2.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en appellant geen bijstand krijgt over de periode van 4 oktober 2019 tot en met 19 november 2019.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) L.C. van Bentum